Schandpalen vermijden voor Bart De Pauw… en de vrouwen

Na meldingen over grensoverschrijdend gedrag van Bart De Pauw zet de Vlaamse openbare omroep VRT de samenwerking met hem stop. Dat nieuws geraakt bekend op 9 november 2017.

Bart De PauwBart De Pauw is geen monster. Daarvan ben ik overtuigd. Tegelijk geloof ik ook niet dat de VRT, of de leiding van de zender, zich louter laat leiden door vage insinuaties van “gefrustreerde vrouwen” om de samenwerking met “goudhaantje” De Pauw te beëindigen. Waarom zou de VRT zichzelf op die manier in de voet schieten? Bart De Pauw is geen monster, maar ook de vrouwen die zich slachtoffer voelen van grensoverschrijdend gedrag door hem zijn dat niet. Van dat laatste ben ik eveneens overtuigd.

Ergens is het begrijpelijk dat Bart De Pauw zelf de zaak via de media aan zijn fans voorlegde. Een mens kan wel wat steun gebruiken als hij na dertig jaar gepassioneerde arbeid op die manier een samenwerking beëindigd ziet. Dat is bijzonder pijnlijk. Daarnaast moet het echter ook bijzonder pijnlijk zijn voor de slachtoffers van grensoverschrijdend gedrag dat steunbetuigingen aan Bart De Pauw ontaarden in het fenomeen van blaming the victim. Advocate Christine Mussche wees daarop in Terzake (10 november 2017).

Femme de la Rue posterEnkele jaren geleden maakte Sofie Peeters Femme de la Rue, een documentaire waarin hetzelfde fenomeen van blaming the victim wordt aangekaart (voor meer: klik hier). Sofie Peeters laat zien hoe ze door verscheidene mannen in de straten van Brussel wordt geïntimideerd. Steevast wordt de verantwoordelijkheid voor de seksueel getinte boodschappen die ze te horen krijgt bij haar gelegd. De mannen uit de documentaire redeneren dat ze zich maar niet zo uitdagend moet kleden als ze met rust wil worden gelaten. Terecht is er toen veel kritiek gekomen op dat soort seksistische redenering. De schuld voor seksuele agressie, in dit geval verbale, in de schoenen van het slachtoffer van die agressie schuiven, maakt van het slachtoffer een zondebok: het slachtoffer krijgt de schuld voor iets waaraan het niet, of op zijn minst niet exclusief, schuldig is. De Frans-Amerikaanse denker René Girard (1923-2015) laat in zijn werk zien hoe gemeenschappen keer op keer zulke zondebokmechanismen gebruiken om een bepaald soort sociale orde te creëren en te rechtvaardigen. In patriarchale samenlevingen zijn niet toevallig vrijgevochten vrouwen vaak kop van Jut, en niet alleen van de mannen in die samenlevingen.

De overgrote meerderheid van de publieke opinie in Vlaanderen sprak schande over de manier waarop de mannen uit de documentaire Femme de la Rue zich bezondigen aan het fenomeen van blaming the victim. Die mannen zouden behoren tot “achterlijke culturen”. Vandaag, naar aanleiding van de toestand rond Bart De Pauw, bezondigt de overgrote meerderheid van de publieke opinie in Vlaanderen zich blijkbaar zélf aan gelijkaardige, “achterlijke” redeneringen. De vrouwelijke redacteurs van nieuwssite newsmonkey verwoorden het als volgt in een genuanceerd stuk (klik hier voor het volledige artikel):

“Terwijl Bart De Pauw niet ontkent dat hij berichtjes stuurde, maar de sms’jes afdoet als ‘een manier om een goede band te creëren met mijn medewerkers’, wordt er door diverse media al gemeld dat er dagelijks berichten werden gestuurd met ‘ik wil je neuken’ erin. Vreemde manier om een band met je werknemers te creëren, als je ‘t ons vraagt. En pas op, flirten is au fond geen probleem, maar de sms’en waren ook wel degelijk ongewenst.

We hebben ons waarschijnlijk allemaal al eens schuldig gemaakt aan een aangebrand sms’je dat achteraf gezien misschien niet helemaal gepast was. Maar opnieuw: er is een groot verschil tussen één verkeerd sms’je of een stroom aan berichten waardoor vrouwen zich geïntimideerd voelen.

[…]

Het is waar dat het soms niet even duidelijk is wanneer bepaald gedrag te ver gaat, net omdat die grens voor iedereen ergens anders ligt, maar als slachtoffers worden afgeschilderd als daders en als sensatiezoekers en Bart De Pauw wordt voorgesteld als het slachtoffer, dan wordt het echt wel hallucinant.

[…]

Met tweets als ‘je blokkeert het nummer gewoon’, ‘ze hebben het zeker gewoon uitgelokt’, ‘ze probeerden hogerop te geraken en nu dat niet gelukt is, liegen ze De Pauw in de val’, is het schandalig hoe er wordt gedacht over slachtoffers als de dader een BV is.

[…]

Het is net door dit soort gedrag dat slachtoffers niet, of pas vele jaren later, met hun verhaal naar buiten komen. Dus alstublieft, bespaar ons het verwijt dat de slachtoffers nu pas melding hebben gemaakt van De Pauws gedrag. Het is de schuld van iedereen die de schuld in de schoenen van de slachtoffers schuift, dat dergelijke situaties niet op een betere manier worden opgelost.

En Bart, wij hopen enerzijds dat de VRT fout zit, maar we geloven vanuit het diepste van ons journalistieke hart dat zij hun beslissing niet zomaar zullen gemaakt hebben. Dus in plaats van Vlaanderen te misleiden met je mistroostige blik, wees een man. Geef gewoon toe dat je er niet stil bij stond dat je erover ging. En zeg dan nog eens oprécht sorry.”

Gedreven door massahysterie kiezen gemeenschappen hun zondebokken. Als Bart De Pauw niet zo populair was, dan was hij misschien, op basis van exact dezelfde karige informatie, aan de schandpaal genageld. Dat speelt mensen in de kaart die zelf boter op het hoofd hebben, maar hun eigen goede naam beschermen door te doen alsof ze “helemaal niet zoals dat monster Bart De Pauw” zijn. Niet alleen gemeenschappen drijven het kwaad in zichzelf uit door het te projecteren op één of meerdere zogezegd “door en door slechte” anderen die dan sociaal worden “afgemaakt”. Ook individuen doen dat.

SchandpaalHet is belangrijk om zowel collectief als individueel zelfkritisch te blijven om al te gemakkelijke, vernietigende oordelen en nietsontziende, meedogenloze heksenjachten te vermijden.

Bart De Pauw moet niet aan de schandpaal worden genageld. De vrouwen die door hem op een grensoverschrijdende manier werden benaderd evenmin. Hopelijk komt er een bemiddeling waar alle betrokken partijen beter van worden.

Het fascisme* van antireligieuze utopisten

[Deze post is een vertaling en herwerking van een vorige post, met name The Fascism of Anti-religious Utopians; ze kadert in de discussie over het vak LEF – klik hier voor meer artikels op de Thomas-website van de KU Leuven].

“Niemand wordt homoseksueel geboren. Homoseksualiteit is een pervertering van de menselijke natuur. Vandaag zijn er al genoeg problemen op het vlak van relatievorming en seksualiteit die onze samenleving ontwrichten. We moeten onze jeugd behoeden voor nog meer seksueel geweld. Wordt het daarom geen tijd dat wij de homoseksuele leraren uit onze scholen ranselen? Zij mogen onze jeugd niet langer corrumperen. Zeg hen: blijf met uw fikken van de ziel van mijn kind!”

Die redenering is wel eens te horen in veelal eerder rechtse kringen, al dan niet met een religieus sausje. In de nasleep van 9/11 zijn er in de Verenigde Staten zelfs fundamentalistische christenen die terroristische aanslagen beschouwen als “een straf van God” omdat de Amerikaanse samenleving te tolerant zou zijn tegenover “feministen, homo’s en lesbiennes” (dixit bijvoorbeeld Jerry Falwell, op 13 september 2001, in The 700 Club).

Wat mij betreft, wordt die manier van denken terecht bekritiseerd, en zeker ook als ze komt uit hoeken die zelf niet altijd een toonbeeld van seksuele ethiek blijken. Natuurlijk zullen er homoseksuelen zijn die zich, zoals ook sommige heteroseksuelen, bezondigen aan verkrachtingen en andere vormen van seksueel geweld, maar dat betekent niet dat homoseksualiteit op zich een perversie is. Terecht moeten we homoseksuelen in bescherming nemen tegen discriminerende maatregelen. Het homofobe uitgangspunt is bovendien sterk betwijfelbaar. In tegenstelling tot wat homofobe stemmen vaak beweren, is er hoogst waarschijnlijk wél een genetische aanleg voor homoseksualiteit. Dat homoseksuele neigingen genetisch zouden zijn, lijkt mij evenwel geen goed argument om te bepalen of homoseksualiteit geoorloofd is. Een gelijkaardige redenering gaat misschien op voor pedofilie, en dan zouden we, ondanks een eventueel biologische oorsprong, nog altijd besluiten dat deze vorm van seksualiteit moreel verwerpelijk is. In ieder geval zijn er voldoende andere morele en wettelijke criteria dan het biologische argument om de rechten van homoseksuelen te verdedigen. Er is dus hoop.

De vraag is of ook andere groepen in onze samenleving dezelfde hoop kunnen blijven koesteren. Recentelijk steekt volgende redenering meer en meer de kop op:

“Niemand wordt religieus geboren. Religie is een pervertering van de menselijke natuur. Vandaag zijn er al genoeg problemen op het vlak van religieus gemotiveerd geweld en fanatisme die onze samenleving ontwrichten. We moeten onze jeugd behoeden voor nog meer religieus geweld. Wordt het daarom geen tijd dat wij de levensbeschouwelijke kooplieden uit onze scholen ranselen? (Joël De Ceulaer op de website van Knack, 13 januari 2015). Zij mogen onze jeugd niet langer corrumperen. Zeg hen: blijf met uw fikken van de ziel van mijn kind! (De Ceulaer, ibid.).”

Patrick Loobuyck Joël De Ceulaer twitter

Journalist Joël De Ceulaer en de zijnen stellen al enkele jaren expliciet de vraag om de levensbeschouwelijke vakken in onze scholen te vervangen door “één neutraal vak levensbeschouwing” (het fameuze LEF – “Levensbeschouwingen, Ethiek, Filosofie”), liefst gegeven door “neutrale leraren”. De lijken van de slachtoffers waren amper koud of De Ceulaer lanceerde die oproep opnieuw naar aanleiding van de aanslag op Charlie Hebdo. Daarmee gaat hij nog een stap verder dan de islamofobie waartoe Filip Dewinter (Vlaams Belang) onlangs weer wou aanzetten in de Kamer. Dewinter zwaaide met een Koran en noemde het boek “de reden van heel wat onheil”. Door zijn oproep voor een vak LEF in de context van islamistische terreurdreigingen te plaatsen, verbreedt De Ceulaer de islamofobie van Dewinter de facto tot een algemene religiefobie.

Zelf ben ik een van de “levensbeschouwelijke kooplieden” die De Ceulaer uit onze scholen wil “ranselen”. Ik zou hem en zijn ideologische bondgenoten graag een aantal bedenkingen voorleggen. Het is ten eerste betwijfelbaar of “religieuze neigingen” niet behoren tot onze natuur. Met name sommige atheïsten gewagen zelfs graag van een “God-gen” dat aan de oorsprong van religieuze gevoeligheden zou liggen. (Eigenaardig wel dat de veronderstelde genetische oorsprong van homoseksualiteit vaak als een argument pro gebruikt wordt, terwijl die in het geval van religie vaak als een argument contra geldt.) Natuurlijk wordt niemand geboren met een particuliere religie of levensbeschouwing, zoals er ook geen homoseksueel geboren wordt met een particuliere partner, maar de mogelijkheid om een religieuze of seksuele gevoeligheid in een specifieke zin te cultiveren is van bij het begin – al dan niet genetisch – aan de mens gegeven (die gevoeligheden komen in ieder geval niet van Mars). Het contact, van kindsbeen af, met mensen die op een gezonde manier getuigen van hun levensbeschouwelijke verbintenissen kan een inspiratie vormen voor een eigen levensbeschouwelijke zoektocht. Zoals de getuigenis van liefde bij (al dan niet homoseksuele) koppels de eigen kijk op relaties van kinderen en jongeren vormt. Je wacht toch ook niet met het spreken van een bepaalde taal omdat je kind, zoals alle mensen, met talige mogelijkheden geboren wordt maar niet met “één specifieke taal”? Het is precies het intense, niet zelf gekozen contact met één taal dat je kind de vrijheid schenkt om ook andere talen te leren en eigen ideeën te ontwikkelen. Je moet je kind natuurlijk niet wijsmaken dat er geen andere talen zijn. Dat zou de feiten geweld aandoen.

Een levensbeschouwelijke cultuur is in wezen als een taal: geen doel op zich, maar een vertrekpunt dat mensen toelaat om in relatie te treden met een wereld die gekleurd wordt door een veelheid aan talen en culturen. Nu zou je kunnen argumenteren dat een taal nuttiger en daarom fundamenteler is dan een levensbeschouwelijke overtuiging, en op basis daarvan een intenser contact met één levensbeschouwelijk perspectief uit het onderwijs weren. Dat is een levensbeschouwelijke optie. Het belang of de waarde van iets laten afhangen van een vraag naar nut, is natuurlijk niet neutraal. Afgezien daarvan is er een steeds groter levensbeschouwelijk analfabetisme in onze samenleving dat eigen problemen met zich mee brengt. Als er dan toch een “nut” moet zijn voor een levensbeschouwelijk vak, ligt het misschien daar. Uit vele verhalen van islamistische “bekeerlingen” blijkt dat het vaak gaat om jongeren die nauwelijks een expliciet islamitische opvoeding kregen. Sommigen hebben zelfs helemaal geen contact met religie tot voor hun plotse bekering. Hun beleving van de Islam is dan ook eerder te begrijpen als het gevolg van bepaalde frustraties en gewelddadige neigingen dan dat ze er de oorzaak van zou zijn.

Tien jaar na 9/11 schreef de militante atheïst Sam Harris op zijn blog: “Vanuit onze onwetendheid, angst en hunker naar orde schiepen we de goden. En onwetendheid, angst en hunker houden ze bij ons.” Het wereldbeeld van religieuze fundamentalisten teert inderdaad op een mix van die menselijke eigenschappen. Het wereldbeeld van antireligieuze fanatici echter evenzeer. Beide groepen beantwoorden de utopische hunker naar orde door hun perspectief op de werkelijkheid te verabsoluteren en eigenlijk te vergeten dat het een perspectief is. De enen noemen hun standpunt “goddelijk”, de anderen “neutraal”, en dat is tweemaal gelogen. Je kan objectiviteit nastreven in levensbeschouwelijk onderwijs, maar geen neutraliteit. Je kan bijvoorbeeld van atheïstische, boeddhistische, christelijke of islamitische leraren verwachten dat ze een gelijkaardig verhaal vertellen als ze het christelijk geloof voorstellen vanuit het werk van Karl Rahner, George Coyne of James Alison – alle drie katholieke theologen. Of vanuit het denken van Ignatius van Loyola, Franciscus van Assisi of Benedictus van Nursia. Vervolgens kun je de dialoog aangaan met andere levensbeschouwelijke perspectieven, met het fundamentalisme van Jerry Falwell bijvoorbeeld. Je kunt ook de vraag stellen hoe je leerlingen zich, vanuit hun eigen culturele achtergrond, verhouden tot die levensbeschouwelijke perspectieven. Maar met een zogezegd “goddelijk” of “neutraal” perspectief valt niet te dialogeren. Dat is gewoon aan te nemen, zonder discussie, en is een vorm van indoctrinatie. Ten slotte cultiveren zowel religieuze fundamentalisten als antireligieuze fanatici ook een cultuur van angst. De zogenaamd verlichte rationaliteit van Harris zelf wordt gevoed door religiefobie. Hij zegt bijvoorbeeld: “Ik denk dat religie de gevaarlijkste ideologie is die we ooit hebben voortgebracht, de voornaamste bron van verdeeldheid.” Bij wie zich angstvallig ingraaft in een ideologische cocon is de onwetendheid groot. Ook bij Harris uit zich dat in zogezegd “nuchtere” stereotyperingen.

Je kan alle overtollige culturele en literaire elementen uit een taal weren en kinderen opvoeden in een overzichtelijk, eenduidig en efficiënt idioom (een Orwelliaanse Newspeak). Daarmee ontzeg je hen echter de toegang tot een groot deel van de menselijke werkelijkheidsbeleving en wie wereldvreemd is, reageert doorgaans angstig op wat niet tot de eigen, verkleinde wereld behoort. En zo is de cirkel rond. Taalarmoede en levensbeschouwelijk analfabetisme houden de spoken van het totalitarisme en fascisme bij ons, of die nu van religieuze of antireligieuze demagogen komen. Angstig moeten we evenwel niet zijn. Het zijn maar spoken van irrealistische maatschappelijke dromen. En spoken bestaan niet. Dat maken de (zowel gelovige als atheïstische) spirituele geesten in ons midden ons vroeg of laat wel weer duidelijk.

* Een verduidelijking bij het gebruik van de term “fascisme”:

Fascisme is niet hetzelfde als nazisme. Tegenwoordig wordt “fascisme” vaak gebruikt als een aanduiding van anti-democratische, anti-liberale stromingen en denkwijzen. Dat is in feite een enigszins afgeleid, oneigenlijk historisch gebruik van de term, maar De Ceulaer en Loobuyck weten natuurlijk wel hoe ze het gebruik van het woord in de hoger geschetste context moeten interpreteren. Kortom, in die context staat fascisme voor een totalitaire tendens in het denken. In het antwoord op de tweet van Loobuyck stelt De Ceulaer wel verkeerdelijk dat ik hem een fascist noem; ik noem niet hem fascistisch, wel zijn denkwijze.

Tim Ribberink, zondebok

Het aloude verhaal. Van individuen die elkanders pestgedrag imiteren, en die zich op die manier verenigen rond een willekeurig slachtoffer. Een slachtoffer van wie zij echter beweren dat het dat pestgedrag “zelf uitlokt”. Een slachtoffer dat, met andere woorden, ten onrechte verantwoordelijkheid wordt toegedicht voor wat het overkomt. Een zondebok dus.

We zijn er als de kippen bij om onze eigen verantwoordelijkheid in dergelijke verhalen te ontlopen. We zijn geschokt door wat Tim Ribberink is overkomen, of Amanda Todd, of Tyler Long… We zijn verontwaardigd over het gedrag van de pesters. Maar intussen blijven we blind voor ons eigen aandeel in het creëren van een maatschappelijk klimaat dat telkens weer ruimte geeft aan vernederende woorden en daden. Aan het geweld van een bepaald soort taalgebruik. Van satire, bijvoorbeeld.

HUMOR (SATIRE) DIE ZICHZELF TE ERNSTIG NEEMT?

Ja, natuurlijk kan humor “ont-wapenend” zijn. Ruimte scheppen voor wie anders is dan jezelf begint bij een gezonde dosis zelfrelativering. En geen betere manier om jezelf te relativeren dan eens met jezelf lachen in het bijzijn van anderen. Maar tegenwoordig wordt “humor” – of wat daarvoor moet doorgaan – meer en meer een wapen ter onderdrukking van anderen. Je mag blijkbaar zelf niet meer bepalen waar je gevoeligheden en grenzen liggen, je moet “tegen een stootje” kunnen, een grapje kunnen verdragen, enzovoort. Vooraleer je jezelf kan relativeren, hebben anderen jou al – vaak ongevraagd – gerelativeerd in jouw plaats. Ze hebben jouw beslissingsruimte gekoloniseerd voor je er erg in hebt. Als je je dan gekwetst zou voelen, ligt het probleem natuurlijk niet bij die anderen, maar bij jou – jij, die geen gevoel voor humor kent of jezelf te ernstig neemt… Zo is de redenering van pesters die zichzelf niet als dusdanig herkennen, en die de verantwoordelijkheid voor het feit dat iemand zich gekwetst voelt bij de gekwetste zelf leggen – onder het mom: “Onze woorden zijn humoristisch op te vatten; wij kunnen het niet helpen dat iemand ze kwetsend opvat of niet in staat is om met mogelijks kwetsende taal om te gaan…”

En ondertussen tonen we toch ons respect voor het slachtoffer van een groep vermaledijde pesters – die zogezegd enorm van ons verschillen, maar die we in andere omstandigheden eigenlijk gewoon navolgen of imiteren. Of hoe het diaboliserende “pesten van pesters” zelf ook pesten is. Wie zich wreekt op boosdoeners, imiteert hun gedrag, en zet het kwaad dat hij dacht te bestrijden eigenlijk verder.

Wij (‘ons groepje’) zijn niet zoals zij (‘dat groepje’); ik niet zoals hij. Want wij betuigen eer aan hun slachtoffer…” De Jezusfiguur van de canonieke evangeliën ontmaskert de hypocrisie van zulke mechanismen (Mt.23,29-31): Wee u, schriftgeleerden en farizeeën, schijnheiligen; u bouwt graftekens voor de profeten en versiert de grafstenen van de rechtvaardigen, en u zegt: “Als wij geleefd hadden in de tijd van onze vaderen, zouden wij niet medeplichtig geweest zijn aan de moord op de profeten.” Zo getuigt u zelf dat u zonen bent van profetenmoordenaars.

We zien het slachtoffer van een andere groep of van een ander individu nogal gemakkelijk, maar blijven inderdaad vaak blind voor de slachtoffers die we zelf maken. Aan de oproep tot zelfonderzoek en inkeer wordt zelden beantwoord. Aan “de stad” – de samenleving – waar het goed toeven is als mens, wordt niet verder gebouwd. Of zoals die Jezusfiguur het zegt, als “de Stem van een roepende in de woestijn” (Mt.23,37-38): Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en diegenen stenigt die tot haar gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen niet onder mijn hoede willen nemen, zoals een kip haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels. Maar u hebt het niet gewild. Kijk, uw huis blijft onbewoond achter.

Tim, ik ken je niet. Ik ben niet direct verantwoordelijk voor je dood. Maar ik ben wel, op mijn manier, mede verantwoordelijk voor een sociaal klimaat waarin pestgedrag kan floreren. Mea culpa. Ik hoop dat ik niet te trots ben om vergiffenis te vragen aan of te ontvangen van wie ik heb gekwetst. Ik hoop dat ik van mezelf geen slachtoffer maak of mezelf als “zondebok” presenteer (zogezegd “onterecht beschuldigd van medeplichtigheid”) om mijn verantwoordelijkheid te ontlopen als “medeplichtige” in een samenleving die vaak blind blijft voor haar eigen zondebokken. Ik bid dat ik meer oog krijg voor de onbedoelde kwalijke gevolgen van bepaalde van mijn woorden en handelingen. Want ik ben hardleers en koppig. Ik hoop dat ik jou tijdig in mijn leven mag herkennen en erkennen. Zodat jij en alle andere slachtoffers misschien ooit in ons midden kunnen vertoeven, en wij niet langer “daders” hoeven te zijn. In een Bijbelse woordenschat die tot mijn achtergrond behoort, die mij helpt om een en ander uit te drukken, en die ook mijn rationele vermogens aanspreekt: Als “Abel” niet langer dood is, is “Kaïn” niet langer schuldig aan moord, en dan krijgt Kaïn nogmaals een kans om de relatie met Abel nieuw leven in te blazen… In die geschonken vrijheid wil ook ik in mijn leven verantwoordelijkheid opnemen voor de “Abel” in mijn midden, wetende dat dit met vallen en opstaan gebeurt door vergeving te krijgen en te geven, maar dat daarmee dat grote “Lichaam van Liefde” verder vorm krijgt…

Jammer genoeg is het verhaal van Tim, zoals geweten is, lang geen alleenstaand geval. In mei 2011 schreef ik reeds een reflectie over pesten (Laatste Oordeel), geholpen door de mimetische theorie van René Girard. Daarin wordt met name aan het zondebokmechanisme een centrale plaats toegekend. Dit kwam toen uit de bus – het verhaal van Tyler Long vertoont pijnlijke overeenkomsten met het verhaal van Tim Ribberink, spijtig genoeg… :

OVER OORDELEN EN LAATSTE OORDELEN BIJ DE DOOD VAN EEN MOEGETERGDE JONGEN (PDF)

In de krant gelezen: ‘t is crisis

Crisis: le mot du jour in onze kranten. Een dag na de aangekondigde algemene staking in België blijft dit woord in onze huidige context zijn eerder negatieve connotatie behouden. Het duidt een periode van verval aan waarin maatregelen moeten getroffen worden om erger te voorkomen; waarin specialisten moeten ‘oordelen’ om daadkrachtige beslissingen te kunnen nemen (het Griekse werkwoord waarvan ‘crisis’ is afgeleid, betekent niet voor niets ‘scheiden’, ‘oordelen’ of ‘beslissen’). Duidelijk is ondertussen dat de specialisten het ogenschijnlijk met elkaar eens zijn met betrekking tot het doel van de maatregelen: de maatschappelijke welvaart behouden. Op de vraag hoe je dat doel dient te bereiken, worden uiteenlopende antwoorden gegeven. In dat opzicht is er een duidelijke crisis in de relatie tussen vakbonden en werkgevers.

Dat onze (post)moderne, economisch geliberaliseerde samenleving eigenlijk overleeft door een vorm van crisis in stand te houden, wordt soms over het hoofd gezien en slechts zijdelings in vraag gesteld (in termen als ‘onthaasting’ en ‘consuminderen’). Ons economisch systeem is gericht op (of geobsedeerd door?) groei. Stilstaan is achteruitgaan. En dat laat zich voelen in alle geledingen van de samenleving, tot op het niveau van het individu. Een consument die niet meer ‘in crisis’ wordt gebracht, is nefast voor een vrije markt. Consumenten mogen niet voor al te lange tijd ‘voldaan’ zijn, en hun koopkracht is levensnoodzakelijk. Consumenten moeten zo snel mogelijk weer ‘aan het wankelen’ worden gebracht. Er moeten telkens nieuwe situaties gevonden worden waarin consumenten moeten beslissen ‘wat ze nu weer eens zullen kopen’. Consumenten moeten telkens weer het gevoel krijgen dat ze iets missen, dat ze een bepaald gebrek lijden. Dit leidt tot een paradoxale vaststelling: in een maatschappij met een overvloed aan goederen als de onze, wordt voortdurend schaarste gecreëerd.

Om in een situatie van overaanbod nog te weten wat we zogezegd willen, richten we onze blik onwillekeurig op anderen. Soms zijn we ons helemaal niet bewust van de referentiefiguren die we doorheen ons leven al geïmiteerd hebben. Niettemin, een mimese (d.i. imitatie of navolging) van aantrekkelijk bevonden modellen of van concurrenten die we de loef willen afsteken, reguleert het sociale verkeer. Daarbij functioneert geld als objectivering van sociale verhoudingen die de facto een hiërarchie inhoudt op basis van verschil in eigendom. Met andere woorden, de bemiddeling door het geld zorgt ervoor dat de onderhuidse rivaliteit tussen consumenten om een bepaald goed te verwerven niet gewelddadig wordt (althans in eerste instantie). In premoderne samenlevingen zou de rivaliteit van individuen die elkaar imiteren in hun begeerte naar een bepaald goed al te gemakkelijk aanleiding geven tot geweld. Vandaar dat deze samenlevingen een strenge hiërarchie kennen met veel taboes die mimetische (d.i. imitatieve) processen (vooral met betrekking tot de begeerte) moeten indijken, om maatschappelijke stabiliteit te behouden. De Duitse filosoof Max Scheler (1874-1928) karakteriseert de moderne samenleving als volgt:

De grootste lading aan ressentiment zal men aantreffen in een maatschappij als de onze, waarin ongeveer gelijke politieke en andere rechten en een officieel erkend recht op gelijke behandeling hand in hand gaan met een grote discrepantie in feitelijke macht, feitelijk bezit, feitelijke ontwikkeling. Het is een maatschappij, waarin iedereen het ‘recht’ heeft zich met iedereen te vergelijken, maar zich in concreto allerminst met iedereen kan meten. (uit Max Scheler, Vom Umsturz der Werte. Abhandlungen und Aufsätze, Gesammelte Werke, Band 3, Francke Verlag, Bern, 1955, p.43; vertaling: Guido Vanheeswijck).

Toch kan onze gemoderniseerde samenleving de crisissen als gevolg van (onderhuidse) mimetische rivaliteiten meestal min of meer verdragen, en wel omdat ze voldoet aan de reeds impliciet vermelde volgende voorwaarden (uit Jan Populier, God heeft echt bestaan – Met René Girard naar een nieuw mens- en wereldbeeld, Mimesis, Lannoo, Tielt, 1993 – p.54):

1. Er moeten voldoende identieke voorwerpen zijn om elk nieuw dreigend mimetisch conflict af te wenden.

2. We leven in een industriële maatschappij die deze voorwerpen systematisch produceert.

3. De economie zorgt ervoor dat iedereen zich deze voorwerpen kan aanschaffen of ernaar streven.

4. De mens blijft blind voor het metafysische karakter van het verlangen naar al die voorwerpen, die op basis van hun zuiver utilitaire waarde zeker niet de verlangens zouden opwekken die ze nu opwekken.

Eens aan de basisbehoeften is voldaan, krijgen goederen waarde naarmate meer mensen ernaar verlangen en die waarde – een zaak van prestige, bepaald door altijd relatief arbitraire mimetische processen, verder niets – wordt uiteindelijk gesymboliseerd door geld (stijgende vraag betekent toename van het prestige, uitgedrukt in een prijsstijging bij eenzelfde aanbod). Maar niet alleen goederen verwerven prestige in een spel van vraag en aanbod. Ook het hedendaagse individu zal zijn eigenwaarde vaak ontlenen aan de mate waarin het zichzelf gewaardeerd voelt door anderen. Met andere woorden, het zal zichzelf pogen te profileren als een object waar ‘vraag’ naar is – als iemand die door anderen wordt bekeken/begeerd/geïmiteerd. The Voice van Vlaanderen is het zoveelste in een hele rij tv-programma’s waarin mensen, door zichzelf artistiek te uiten, ook bekendheid kunnen verwerven. Nog nooit was de drang naar zelfexpressie zo groot, zeker op artistiek vlak. Maar tegelijk wordt dat verlangen zo gemakkelijk gecommercialiseerd dat de authenticiteit van het artistieke bedrijf voortdurend onder druk komt te staan. De kandidaten van The Voice brengen covers, geen zelfgemaakte songs, en ‘klinken als’ deze of gene artiest. Een grote paradox in onze huidige samenleving is (alweer): het prestige en het ermee verbonden zelfbewustzijn van de artiest was nog nooit zo groot (denk bijvoorbeeld aan een auteursrechtenorganisatie als SABAM), maar precies daardoor komt de eigenheid van de artiest steeds weer onder druk te staan. Muziek uit de middeleeuwen – vaak afkomstig van anonieme meesters en niet gemaakt om het prestige van de musicus zelf te vergroten, maar eerder A.M.D.G. (Ad Maiorem Dei Gloriam) – klinkt verrassend fris en authentiek in het licht van de zoveelste cover van een of andere popsong.

Jan Populier vat goed samen hoe de mens doorheen zijn geschiedenis de dwang om te voldoen aan sacrale taboes en regels heeft ingeruild voor de dwangbuis van het prestige (p.51 uit het reeds aangehaalde boek):

Terwijl de primitieve mens gevangen zat in de strakke, maatschappelijke structuur van het sacrale, zit de moderne mens gevangen in de dwanggedachte van de sociale erkenning. Naarmate de modellen in de maatschappij sterker worden, meet het moderne individu zich aan die modellen en streeft het hartstochtelijk, vanuit het onaangename gevoel van een chronisch tekort aan prestige, naar de erkenning door deze modellen. Uiteindelijk belanden we in een cultuur waarin iedereen zichzelf prachtig vindt, al is het maar schijn, opdat anderen hem fantastisch zouden vinden [denk aan bepaalde uitwassen op Facebook e.d.]. Wat de moderne mens zeker niet mag tonen is zijn afhankelijkheid van anderen. De schijn van autonomie moet ten allen tijde gevrijwaard blijven. Christopher Lash schreef in 1979 zijn bestseller “The culture of narcissism”, waarin hij de moderne mens beschrijft als een individu dat absoluut onafhankelijk wil blijven, zijn lichaam verzorgt, sport, carrière wil maken met de bedoeling anderen de loef af te steken, kortom als iemand die participeert in bewegingen als “cocooning” of de “yuppiebeweging”, maar die anderzijds leeft zonder taboes. Dit leidt tot emotionele frustratie, tot angst voor menselijke intimiteit, tot zwartgalligheid, tot pseudo-inzichten [bijvoorbeeld negatieve kritiek geven op anderen, op handelingen en ideeën, zonder zelf iets constructiefs in de plaats te stellen], angst voor ziekte, oude dag en dood, onmacht tot beleven van liefde en seksualiteit. Op die manier spat onze maatschappij uiteen in evenveel stukjes als er mensen zijn, daar iedereen iedereen uitstoot teneinde zichzelf te laten bevestigen.

Faalangst is een van de symptomen in een samenleving die (zogezegd autonome) individuen systematisch afhankelijk maakt van (mimetisch begeerd) sociaal prestige. Toevallig (?) ging een artikel in de Vlaamse krant De Morgen (het moet niet altijd De Standaard zijn) vandaag (dinsdag 31 januari 2012) over faalangst bij leerlingen: Eén kind op tien is bang om te mislukken op school (Kim Van de Perre). Enkele citaten:

“Faalangst komt regelmatig voor bij kinderen: bij twee à drie leerlingen per klas”, vertelt Marc Litière, therapeut en auteur van Ik kan dat niet!, zegt mijn kind. Klasse verspreidt daarom bij 200.000 leerkrachten een brochure met preventietips, herkenningspunten en begeleidingstechnieken om faalangst op school zo veel mogelijk in te dijken. Ook ouders worden gewaarschuwd. Want, zegt motivatiepsycholoog Willy Lens (KU Leuven), niemand wordt met faalangst geboren. “Je verwerft het. Krijgen jonge kinderen de kans om taken als veters vastknopen te leren? Of moet het meteen goed zijn?” Scholen zijn volgens Lens te vaak ‘prestatiebarakken’ in plaats van leerhuizen.” Al is faalangst aanpakken niet enkel een probleem voor de school, maar ook voor de ouders en de samenleving. Litière: “We leven in een prestatiemaatschappij. Kinderen kijken om zich heen en komen tot de constatatie dat tien op tien de norm is. Zelfs als mama of papa zegt dat een zeven ook al goed genoeg is. Want ze zien hun ouders wel glimmen van trots als ze het heel goed doen op een toets. Met als gevolg dat veel kinderen zichzelf onrealistische eisen opleggen.” Ouders zelf laten hun zelfwaarde ook dikwijls afhangen van het slagen van hun kind. “Die druk geven ze door aan hun kroost. Kinderen moeten tegenwoordig superman zijn: én goede punten halen, én prachtige werkjes afleveren op de tekenles, én naar de muziekschool. De druk begint vaak al op jonge leeftijd. Ouders vergelijken te veel met andere kinderen. ‘Kan die al klinkers herkennen? Dan moet mijn kind dat ook kunnen.’ Ook kleuters krijgen te kampen met faalangst.”

Het leveren van prestaties in functie van het prestige dat ontstaat door een competitieve vergelijking met anderen, kan niet anders dan vroeg of laat tot frustraties leiden bij ‘achterblijvers’ die een uitweg zoeken – ofwel in auto-agressief gedrag en vormen van faalangst, ofwel in hetero-agressief gedrag en zondebokmechanismen als pestgedrag. Of, in termen van Girards mimetische theorie: hoe mimetische rivaliteit in functie van sociaal prestige het werkelijke ‘genieten’ vernietigt. Hoeveel kinderen leren op school de vreugde van het leren zelf? Hoeveel kinderen ontwikkelen op de muziekschool een werkelijke passie voor muziek en hun instrument? En wat doen we als aloude zondebokmechanismen en pesterijen weer de kop op steken? In dezelfde De Morgen staat ook een interview van Sofie Mulders met Seppe De Roo, een zeventienjarige middelbare scholier (uit het laatste jaar wetenschappen-wiskunde) die een manifest schreef voor homorechten. De Roo ijvert voor een explicitering van holebi-rechten in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en in het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens. Ik laat hem even aan het woord:

“Zolang iets niet duidelijk op papier staat, is het vatbaar voor verandering. Zeker in deze onzekere tijden. Op economisch en financieel gebied gaat het niet goed, mensen zijn ontevreden, en in zulke periodes grijpt men gemakkelijk terug naar conservatieve ideeën. Kijk naar wat er in de Verenigde Staten gebeurt, nu bij de Republikeinse voorverkiezingen. Ik lees het elke dag in de krant en het maakt me woedend. Volgens sommige presidentskandidaten moet homoseksualiteit opnieuw een taboe worden, en men pleit openlijk voor het herinvoeren van het don’t ask, don’t tell-beleid. De kans bestaat dat al het harde werk van de laatste jaren om homoseksualiteit publiek aanvaard te maken een maat voor niets wordt. Ik ben bang dat die Amerikaanse tendens ook naar ons zal overslaan.”

Wat De Roo vreest – hernieuwde discriminatie tegenover homo’s – wordt, in alweer dezelfde krant, enkele bladzijden eerder uitgebreid naar andere groepen die in het verleden al gediscrimineerd werden. In een interview van Tine Peeters met Jozef De Witte, directeur van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, stelt De Witte:

“Antisemitisme blijft een sluipend gevaar. Vergelijk het met pestgedrag. Wie ooit al slachtoffer was, riskeert dat terug te worden.”

De Roo opnieuw:

“De mens heeft altijd een slachtoffer nodig om zichzelf beter te voelen, en als deze niet voor de hand liggen, dan zoekt men die wel.”

In zijn reeds aangehaalde boek uit 1993 over het denken van René Girard, schrijft Jan Populier waarlijk profetische woorden in het licht van deze krantenartikels (p.56):

Slechts wanneer onze moderne economie faalt, wanneer de mensen niet meer genoeg geld verdienen om hun modellen na te bootsen, om hun verlangen te bevredigen, ontstaat er een crisis, net zoals in de primitieve samenleving een crisis ontstond wanneer de rituelen niet goed werden uitgevoerd. En wanneer de economie faalt, valt onze samenleving terug op primitievere structuren, waarbij sacraliteit, rituelen en zondebokmechanisme hun rol weer opeisen. Dit was ongetwijfeld het geval in de jaren dertig van deze eeuw, dit blijkt gedeeltelijk nu weer het geval te zijn met de opkomst van uiterst rechts…

Is er dan geen uitweg uit deze telkens opnieuw opduikende processen? De economische crisis herstelt zich tot nu toe altijd door een nieuwe balans te zoeken in het spel van de mimetische rivaliteit. Aan deze geïnstitutionaliseerde ‘sociale crisis’ die aan ons economisch systeem ten grondslag ligt, wordt nauwelijks geraakt – we blijven leven in een prestatiemaatschappij (zie hoger). Misschien moeten we, vooraleer we onze blik op anderen richten, ontvankelijk worden voor de woorden die de onlangs overleden pater Phil Bosmans als titel aan zijn bekendste boek gaf: Menslief ik hou van je. En misschien, heel misschien, zullen we dan minder krampachtig naar ‘bewijzen’ zoeken dat we ‘niet achterblijven’ tegenover onze ‘concurrenten’ of ‘vijanden’. Heel misschien zullen we dan minder krampachtig en angstvallig op zoek gaan naar bewijzen dat we ‘iets waard’ zijn, precies omdat we ons al bemind weten. Heel misschien zullen we dan geen groep vijanden meer nodig hebben om onze morele superioriteit uit af te leiden?

De mens die zichzelf niet kan aanvaarden (hoewel hij misschien denkt van wel, en onvoldoende zijn onderhuidse frustraties onder ogen ziet) en die zich daarom in een waarlijk spirituele crisis bevindt, probeert wanhopig steeds meer prestige te verwerven in een economische ratrace die nooit vervulling schenkt, en die rampzalige ecologische gevolgen heeft. Phil Bosmans was nog nooit zo actueel. De woorden die hij ons schenkt vanuit een levenslange omgang met het evangelie, bieden een geneesmiddel voor de spirituele crisis die aan de basis ligt van al die andere crisissen. Misschien is de crisis die Phil Bosmans aanbrengt in ons cynisch en zelfgenoegzaam, maar illusoir autonomiestreven, wel dé crisis waar het om draait. We staan voor een fundamentele keuze: blijven we de angst voeden dat we een loser kunnen zijn in de ogen van anderen, of weten we ons zó bemind dat we het aandurven om tot het kamp van die zogezegde losers gerekend te worden – in een bevrijding van onszelf die ook anderen bevrijdt?

Dit gezegd zijnde, vraagt deze blogger zich opnieuw af waarom hij ooit begon te bloggen :). Eerlijk? Uiteindelijk denk ik: omdat de wondere veelstemmigheid van deze wereld ook mij een stem schenkt. En omdat ik dat geschenk bijzonder graag dankbaar ontvang en doorgeef. Pure passie, dus. Om gelezen te worden ;). In navolging van de eerste twitteraar – good young Phil.


Mimetisch denker leest krant

OVER DE ACTUELE RELEVANTIE VAN DE MIMETISCHE THEORIE

[NOTE: SOME REFERENCES ARE IN ENGLISH]

Vorige week dinsdag, 17 januari 2012, las ik in de Vlaamse krant De Standaard een artikel over de escalerende rivaliteit tussen twee motorbendes – de beruchte Hells Angels, en hun geduchte tegenhangers, de Outlaws. Wie vertrouwd is met de mimetische theorie herkent daarin onmiddellijk zogenaamde dubbels: twee twistende partijen van wie de rivaliteit gebaseerd is op de wederzijdse imitatie van elkaars begeertes en ambities. Plato wist al: “Volgens een universele en onfeilbare wet geldt, dat hoe meer twee dingen op elkaar lijken, des te vervulder zij geraken van nijd, wedijver en haat.”

Een mimetisch (d.i. imitatief) proces dat zich afspeelt in de context van de begeerte geeft echter niet alleen aanleiding tot rivaliteit, het is ook tragisch: wederzijdse imitatie zorgt ervoor dat twee rivalen een steeds sterkere begeerte zullen ontwikkelen om zich van elkaar te onderscheiden, maar precies door elkaar in dat verlangen te imiteren, zullen ze steeds meer op elkaar gelijken – en bereiken ze hun doel niet. Precies de pogingen om hun doel te bereiken, liggen aan de basis van het gegeven dat ze daarin mislukken, wat hun onderneming inderdaad een tragisch karakter verleent (zie wat dit betreft bijvoorbeeld Sophocles’ tragedie Koning Oedipus: hoe meer Oedipus het noodlot probeert af te wenden, hoe meer hij in de netten van het noodlot verstrikt raakt). Wie niet rechtstreeks betrokken is in het spel van de dubbels, ziet over het algemeen gemakkelijk hoezeer aartsvijanden eigenlijk elkaars evenknie zijn. Maar zeg aan een Hells Angel niet dat hij eruitziet als een Outlaw – dat zou slecht kunnen aflopen. Je zou hierbij terecht kunnen opmerken: hoe meer twee partijen op elkaar lijken, hoe belangrijker het symbolische verschil van oppervlakteverschijnselen wordt – van status(symbolen), waarvan de waarde bepaald wordt door quasi louter mimetische processen (iets is belangrijk omdat iedereen van de groep er belang aan hecht).

LEES HIER: Als de omerta verbroken wordt (Mark Eeckhaut) – pdf 

Nadat ik zulke overwegingen had gemaakt bij dit eerste artikel, besloot ik de rest van dezelfde krant te lezen vanuit de vraag welke artikels expliciet thema’s belichtten die ook behoren tot de stokpaardjes van de mimetische theorie – en die bovendien getuigen van dezelfde oriëntaties. Uiteindelijk selecteerde ik er nog vier.

Dat mimetische vermogens niet alleen rivaliteit opwekken, is evident. Ook empathie berust op imitatieve processen. Zulke processen stellen je in staat om je in de plaats van iemand anders te stellen. Daarover gaat het volgende artikeltje, dat een deel van het onderzoek van Andrew Gallup voorstelt. Kennelijk vertonen grasparkieten de neiging om het geeuwen van soortgenoten te imiteren; aanstekelijk geeuwen bij mensen zou vooral gebeuren ‘onder vrienden of lotgenoten’, en zou wijzen op empathische banden (zie bijgevoegde link met meer achtergrondinformatie).

LEES HIER: Niet alleen wij vinden geeuwen aanstekelijk – pdf

Klik hier voor meer achtergrondinformatie (site National Geographic, in ENGLISH)

Een derde artikel gaat over de rol van mimetische processen in de economische sector. Fons Van Dyck recenseert het nieuwste boek van Martin Lindstrom, een bijzonder invloedrijke marketeer die zich onder andere baseert op het onderzoek naar de werking van spiegelneuronen. In ieder geval schijnt het nieuwe boek Brandwashed een aanrader. Lindstrom zelf gebruikt bij mijn weten niet de term mimetische begeerte, maar hij beschrijft wel voortdurend hoe de realiteit waarnaar die term verwijst aan het werk is in ons consumptiegedrag. Het artikel van Lindstrom zelf (bij de achtergrondinformatie) is in dit opzicht bijzonder interessant, en de titel spreekt boekdelen.

LEES HIER: Opstand van een marketeer (Fons Van Dyck) – pdf

Klik hier voor meer achtergrondinformatie (site Martin Lindstrom, in ENGLISH – see: Fast Company: Thou Shalt Covet What Thy Neighbor Covets) – Klik hier voor een snelle pdf-versie

Artikel nummer vier gaat over de Arabische Lente in Egypte. Opvallend hoe een artikel van de antropoloog Mark Anspach, dat al enkele maanden geleden verscheen en expliciet geschreven werd vanuit het referentiekader van de mimetische theorie, een visionair karakter verwerft in het licht van een krantenartikel dat de actuele politieke situatie belicht. Boeiend om ze naast elkaar te leggen met de vraag wat er zal gebeuren nu de oude soeverein van de troon is gestoten…

LEES HIER: De gebroken beloftes van het Egyptische leger (Chams Eddine Zaougui) – pdf

Klik hier voor het artikel van Mark Anspach (site Imitatio, in ENGLISH – see: The Arab Rulers’ New Clothes)

Het laatste artikel dat ik selecteerde uit De Standaard van 17 januari 2012 is van de hand van Bart De Wever, over de lotgevallen van de Pool Piotr Koscik in Vlaanderen. Zoals de Egyptische, ‘koninklijke’ soeverein Moebarak de gemeenschappelijke vijand wordt van het volk dat hem eerst op handen droeg, is ook het verhaal van Piotr een klassiek ‘zondebokverhaal’. De zondebok is ‘de slechterik’ of ‘de marginaal’ met wie een meerderheid van mensen geen enkele affiniteit meer kan voelen. Iemand die gepercipieerd wordt als ‘radicaal verschillend’ in de negatieve zin (en daarom ook identiteitsbevestigend is). Bij de door mimetische processen gedreven media en ‘publieke opinie’ slaat sympathie gemakkelijk om in antipathie. Snel als een windhaan. En dat heeft Piotr ondervonden: aanvankelijke steunbetuigingen smolten als sneeuw voor de zon onder invloed van bijkomende, kwalijke informatie omtrent zijn verleden. “Nog voor de (wind)haan kraaide…” En nagenoeg niemand bleek nog in staat om zich in te beelden wat het was om iemand als Piotr te zijn: de outcast bleef… outcast. Kunnen wij onszelf als ‘farizeeërs’ ontmaskeren – of zien wij alleen anderen als hypocrieten, en blijven we zo participeren aan het zondebokmechanisme, doof voor het koningschap dat “niet van deze wereld” is?

In ieder geval lijkt er doorgaans in ons leven “Niets nieuws onder de zon”, om met het Bijbelse boek Prediker te spreken. Lees bijvoorbeeld: “Beter een arme jonge man die wijs is dan een oude koning die dwaas is en geen enkele raad meer aanneemt. Ik denk aan iemand die na zijn gevangenschap koning werd, en nog wel van het land waar hij arm was geboren. Ik zag hele menigten, de levenden onder de zon, partij kiezen voor die jonge man die de plaats van de oude koning innam. Het volk was niet te tellen, iedereen liep achter hem aan. Maar later waren ze ook over hem niet meer tevreden. Ook dat is ijdel en grijpen naar de wind.” (Prediker, 4,13-16).

Dat is het verhaal dat Hans Christian Andersen (1805-1875) vertelt in het sprookje De nieuwe kleren van de keizer, een ‘eeuwige waarheid’ die opnieuw oplichtte tijdens de Arabische Lente (zoals Mark Anspach laat zien in zijn artikel – zie hoger). Het is ook het verhaal van Piotr – en Bart De Wever laat zien hoe weinig fictief zogenaamde ‘verhaaltjes voor het slapengaan’ eigenlijk zijn. Of: hoe de dromen die ons worden ingefluisterd ons wakker schudden en alert maken voor bepaalde aspecten van de realiteit.

LEES HIER: Na een warme kerst de koude douche (Bart De Wever) – pdf

Of het nu rechtspraak, psychologie, evolutiebiologie, economie, politiek, communicatiemedia of antropologie betreft (om maar enkele wetenschappelijke disciplines te noemen) – een mimetisch theoreticus hoeft zich nooit af te vragen waarmee hij zich moet bezighouden ;).