Een kruis over religie?

[PDF]

KLIK HIER VOOR SAMENVATTING (PDF)

PDF: BEKNOPTE INLEIDING OP DE GESCHIEDENIS VAN DE WESTERSE WIJSBEGEERTE

LEESWIJZER BIJ DE ONDERSTAANDE TEKST:

I. KLASSIEK RELIGIEUS DENKEN IN ARCHAÏSCHE CULTUREN:

  • OVERZICHT (FEITENMATERIAAL)
  • VERKLARING VANUIT UNIVERSEEL MENSELIJKE EIGENSCHAPPEN (THEORIE)

II. DE JOODS-CHRISTELIJKE TRADITIE ALS KRITIEK OP “RELIGIEUS DENKEN”:

  • IN ARCHAÏSCHE ZIN, MET DE OEDIPUSMYTHE ALS SAMENVATTING VAN “KLASSIEK RELIGIEUS DENKEN”
  • IN ZOGENAAMD “CHRISTELIJKE” MIDDENS
  • IN SECULIERE MIDDENS

III. DE MOGELIJKE GEVOLGEN VAN DE JOODS-CHRISTELIJKE OPENBARING:

  • “APOCALYPS” (MET TIJDELIJKE SACRIFICIËLE VREDES “VAN DEZE WERELD”)?
  • “RIJK GODS”?

I. De wereldwijde puzzel van archaïsche religies “uit-gelegd”

TinkuIn de Boliviaanse Andes organiseren inheemse volkeren elk jaar Tinku, een festival waarbij vooral mannen uit verschillende dorpen hevig met elkaar op de vuist gaan. Het rituele gevecht vindt plaats begin mei. Wie eraan deelneemt, gelooft dat het offeren van menselijk bloed nodig is om van de berggeesten een goede oogst af te smeken. Vaak omhelzen strijdende partijen elkaar na afloop. De bedoeling van het ritueel is immers het creëren en bestendigen van orde en vrede.

Als westerlingen staan we er een beetje van te kijken. Dat de uitbraak van oncontroleerbaar geweld taboe is, kunnen we nog begrijpen. Maar dat je gewelddadige rivaliteit ten gevolge van eventuele voedseltekorten bij misoogsten zou vermijden door… gewelddadige rivaliteit toch toe te laten tijdens een duidelijk afgebakende periode van enkele dagen, vinden we op zijn minst vreemd. Bovendien geloven we niet dat een vruchtbare oogst afhangt van de vraag of je wel hard genoeg op het gezicht van een volksgenoot hebt getimmerd. De traditionele bewoners van de Andes zijn al eeuwenlang overtuigd van het tegendeel. Ze vertellen mythes over berggeesten en over Pachamama (Moeder Aarde), goddelijke wezens die mensenoffers vragen. Het valt op hoe die goddelijke wezens op twee manieren in verband worden gebracht met geweld: enerzijds is de mogelijk gewelddadige desintegratie van een gemeenschap het gevolg van “goddelijke toorn”; anderzijds vragen de goddelijke krachten om gewelddadige ceremonieën.

De vergoddelijking of sacralisering van geweld kent dus twee aspecten: het geweld is taboe (in de mate dat het oncontroleerbaar is), tenzij het wordt benaderd in de context van een ritueel (in de mate dat het controleerbaar is). Het ritueel moet potentieel destructieve sacrale krachten ombuigen in vruchtbare dynamieken. Overtredingen van taboes, door slecht of niet-uitgevoerde rituelen, vergroten de kans op crisissituaties (een slechte oogst, bijvoorbeeld, of de uitbraak van besmettelijke ziektes). Die crisissituaties worden steevast gepercipieerd als straffen van de goden. Goed uitgevoerde rituelen functioneren dan ook als een vaccin: een kleine dosis geritualiseerd (offer)geweld moet gemeenschappen immuun maken tegen epidemieën van oncontroleerbaar geweld allerhande.

Samen met veel andere antropologen heeft de Frans-Amerikaanse denker René Girard (1923-2015) vastgesteld dat archaïsche religies over heel de wereld geweld als iets sacraals beschouwen. Het zopas beschreven Tinku festival is slechts een van duizenden voorbeelden waaruit dat blijkt. Dat geweld bij de erfgenamen van oeroude religies als iets goddelijks wordt gezien, is een feit. Het is geen theoretische hypothese. Dat rituelen in die context worden onderhouden om het voortbestaan van gemeenschappen te verzekeren, is eveneens een feit. Dat geweld het eerste verschijnsel zou zijn dat gesacraliseerd werd, is dan weer wel een hypothese. Ze behoort tot de kern van Girards zogenaamde “mimetische theorie” over geweld, cultuur en religie. Girard weigert te geloven dat religie ontstaan zou zijn als primitief verklaringsmiddel. Hij veronderstelt dat de prehistorische mens vooral bezig was met overleven, niet dat die mens een soort filosoof of wetenschapper avant la lettre was. Natuurlijk wordt religie soms gebruikt als verklaringsmiddel, maar dat betekent nog niet dat religie ontsproten is aan de poging om de werkelijkheid te verklaren. Het is niet omdat elektriciteit wordt gebruikt om treinen te doen rijden, dat elektriciteit ontstaan zou zijn vanuit de poging om treinen te doen rijden.

De prehistorische mens kende bedreigingen zoals andere dieren: natuurrampen, roofdieren, ziektes… Archeologische vondsten wijzen uit dat er echter ook een andere, meer specifieke bedreiging opdook voor de prehistorische mens: het probleem van escalerend dodelijk geweld onder soortgenoten, zowel binnen als tussen gemeenschappen. Bij onze naaste verwanten, de apen, kunnen we op zeldzame ogenblikken waarnemen hoe er bij uiterst sociale dieren soms een einde komt aan intern groepsgeweld. In de documentaire Clever Monkeys geeft David Attenborough onder andere commentaar bij een uit de hand gelopen rivaliteit om macht in een groep ceylonkroonapen (makaken):

“Er is een groepslid gedood tijdens een gevecht. Hij was de leider. Het was een strijd om controle over de groep. De dieren zijn ongewoon kalm terwijl ze zich rond het lijk verzamelen. De triomferende nieuwe leider slaat het tafereel gade vanop een afstand. Zijn verwondingen worden genegeerd. Sommige groepsleden die mede verantwoordelijk zijn voor de neergang van de oude leider zijn nu teder en respectvol tegenover hem…”

Naar verluidt zijn meer makaken het slachtoffer van soortgenoten dan van roofdieren. Zoals andere onderzoekers observeerde antropoloog David Watts gelijkaardige uitbarstingen van geweld bij chimpansees. Een groep chimpansees staat quasi voortdurend onder druk door interne rivaliteiten. Vooral mannetjes vormen regelmatig veranderende allianties om op te klimmen in de sociale hiërarchie. Daarnaast vormen de dieren geregeld patrouilles die naburige groepen chimpansees of andere apen aanvallen. Een gemeenschappelijke externe vijand blijkt, althans kortstondig, het samenhorigheidsgevoel binnen een groep te versterken, zeker als die vijand gezamenlijk wordt opgepeuzeld.

Bij de grootste groep wilde chimpansees die ooit werd onderzocht, observeerde David Watts vooralsnog een unicum: enkele mannetjes vielen een ander mannelijk lid van de eigen groep aan, en enkele dagen later bezweek dat groepslid in afzondering aan zijn verwondingen. De groep bestond uit meer dan 150 chimpansees. Het is waarschijnlijk geen toeval dat de dodelijke aanval op een eigen groepslid precies in die groep gebeurde. Ook bij mensen blijken groepen vanaf 150 leden de integratie van sommige individuen te bemoeilijken. Tegelijk nemen interne spanningen nogal eens toe. René Girard veronderstelt dat het bij de prehistorische mens niet anders was. De mimetische (d.i. imitatieve) vermogens bij de mens zijn immers groter dan die van apen, en daardoor kan rivaliteit gemakkelijker escaleren. Aan de ene kant leert de mens beter van anderen door mimesis (imitatie), maar aan de andere kant kunnen mimetische processen in de context van begeerte aanleiding geven tot geweld. Mensen begeren niet alleen vanuit instinct en natuurlijke behoefte, ze kopiëren ook elkaars begeerte en ambitie. In dat opzicht kent de menselijke begeerte geen grenzen, wat vandaag ecologische rampen veroorzaakt. Wie bijvoorbeeld kleren genoeg heeft om enkele winters te overleven, doet vaak toch nog aankopen van winterkledij tijdens solden.

De menselijke identiteit is een combinatie van nature en nurture. Elk mens wordt wel geboren met de behoefte aan water, maar geen enkel mens wordt geboren met pakweg het verlangen om advocaat te worden. Bepaalde begeertes en ambities nemen we in de loop van ons leven over van onze omgeving. De begeerte die berust op imitatie, de zogenaamde mimetische begeerte, leidt tot rivaliteit en geweld als mensen het object van hun begeerte niet kunnen of willen delen. Zelfs als er genoeg van iets is voor iedereen, kan er dus geweld ontstaan. Daarnaast kan de niet-instinctieve, cultureel gevormde begeerte bij de mens soms zo sterk ontwikkeld zijn dat natuurlijke behoeftes worden onderdrukt. Een ziekte als anorexia (het verslavende verlangen aan niet eten) zou bijvoorbeeld niet mogelijk zijn als de mens louter door nature werd gedreven.

Aztec human sacrificeRené Girard wijst erop dat mimetische rivaliteit om voedsel, territorium, vrouwen en macht in prehistorische mensengroepen soms zodanig moet zijn geëscaleerd dat het voortbestaan van die groepen in het gedrang kwam. Mimetische begeerte veroorzaakt, met andere woorden, een soms allesvernietigende verdeeldheid in een groep (een situatie van “allen tegen allen”). Een ander mimetisch proces kan een complete desintegratie van een groep echter voorkomen: de door imitatie van bondgenoten verkregen eenheid tegen een gemeenschappelijke vijand (een situatie van “allen tegen een”). Girard gaat ervan uit dat de prehistorische aapmens veel vaker het gebeuren van verenigend en kalmerend (zie hoger) groepsgeweld moet hebben ervaren dan apen dat doorgaans ervaren, precies wegens een groter mimetisch vermogen. Daardoor wordt het doden van een gemeenschappelijk slachtoffer uiteindelijk als een oplossing voor allerlei spanningen en problemen ervaren, en beginnen aapmensen dat met opzet te doen. Volgens René Girard ligt daar de breuklijn tussen apen en mensen: in prehistorische mensengroepen wordt het doden van een slachtoffer geritualiseerd in offergeweld, terwijl apen geen offer(ritueel) ontwikkelen. Het zou toch wel heel toevallig zijn dat de oudste offerrituelen opzettelijk de structuur aannemen van wat apen soms spontaan ervaren. De oorsprong van het offerritueel zoeken in gelijkaardige ervaringen bij onze voorouders, de aapmensen, is dus allesbehalve vergezocht. Bij de oudste offerrituelen beginnen leden van een gemeenschap opzettelijk met elkaar te vechten, waarna het offer wordt gebracht, vanuit de overtuiging dat heel dat gebeuren voor orde en vrede zorgt (zie Tinku).

René Girard benadrukt in zijn werk keer op keer dat er een vergissing ten grondslag ligt aan het ooit wijdverspreide geloof in de werking van offers. Slachtoffers van groepsgeweld krijgen bij de prehistorische mens, via associatie, verkeerdelijk een dubbelzinnige betekenis: de levende aanwezigheid van een slachtoffer betekent geweld (wanorde), terwijl de dode aanwezigheid van dat slachtoffer vrede (orde) betekent. In werkelijkheid is het slachtoffer natuurlijk niet schuldig aan het geweld, noch aan de vrede. Mimetische processen zijn de ware oorzaak van verdeeldheid en eenheid binnen een groep. Hoogstens is het slachtoffer een van de vele deelnemers aan het spel van mimetische rivaliteit, maar is het lang niet exclusief verantwoordelijk voor die rivaliteit. Met andere woorden, het slachtoffer is een zondebok: het wordt onterecht schuldig bevonden aan een desintegratie van de groep waarvoor het niet, of slechts gedeeltelijk, verantwoordelijk is. Zodra die dubbelzinnige betekenis evenwel ontstaan is, wordt een nieuwe uitbraak van geweld geïnterpreteerd als de spokende, opnieuw “levende” aanwezigheid van een eerder geslachtofferde persoon die zogezegd verantwoordelijk is voor geweld. Met andere woorden, aapmensen beginnen geweld als de aanwezigheid van een onzichtbare persoon te ervaren, terwijl apen dat niet doen. Op die manier wordt het geloof in geesten en goden geboren. Tegelijk beginnen aapmensen de gewelddadige aanwezigheid van de zogezegde geesten en goden tegen te werken door opnieuw een slachtoffer te doden: geritualiseerd offergeweld aan de goden moet het taboe op de gewelddadige goddelijke toorn in stand houden. Kortom, geweld wordt een sacraal fenomeen. Het offer maakt van geweld een geoorloofde, gecontroleerde weldaad tegen de ongeoorloofde, mogelijke werkelijkheid van oncontroleerbaar geweld.

Vandaag geloven velen niet meer in de effectiviteit van archaïsch religieuze (offer)rituelen. Het is een illusie dat regendansen zorgen voor regen. Het is een illusie dat het offeren van zogezegd behekste personen een oplossing vormt voor epidemieën. Vertoornde geesten en goden bestaan voor velen niet meer als oorzaken van natuurrampen en ziektes. René Girard toont overtuigend aan hoe het zondebokmechanisme het verborgen fundament kan vormen voor het traditionele geloof in allerlei geesten, goden, taboes en rituelen. Zijn cultuurtheorie is dan ook in de eerste plaats te begrijpen als een fundamenteel atheïsme: hoe uiteenlopend religies zich ook hebben ontwikkeld, ze zijn allemaal gebaseerd op dezelfde leugen omtrent slachtoffers van een specifiek soort geweld in de prehistorie. Religies zijn sindsdien gekomen en gegaan, maar de verkeerde associaties aangaande geweld zijn blijven bestaan. De traditionele goden zijn, wegens hun associatie met verdelend en verenigend geweld, ambigu zoals de zondebokken waaruit ze zijn geboren. Ze zijn gevreesd en bewonderd, gehaat en geliefd, ongewild en gewenst, schurk en held, monster en redder, vergif en medicijn, taboe en toch aanwezig gesteld via (offer)rituelen.

Vanuit de stelling dat geweld het eerst gesacraliseerde verschijnsel werd, voorspelt de mimetische theorie dat aan elkaar verwante verschijnselen in verschillende religies op verschillende manieren worden gesacraliseerd, precies omdat ze in verband worden gebracht met geweld. Dat blijkt wel degelijk het geval te zijn.

Gesacraliseerde natuurverschijnselen als gevolg van de sacralisering van geweld

Animistische religies sacraliseren de natuur: er bestaan, bij dat soort religies, over heel de wereld diverse taboes en rituelen rond natuurverschijnselen. Het verband tussen de wereld van de natuur en de wereld van het geweld is niet ver te zoeken. Bosbranden, aardbevingen, wervelwinden en overstromingen hebben allemaal een potentieel vernietigende impact op de sociale structuur van een gemeenschap. Zoals hoger reeds werd aangegeven (zie de uitleg over Tinku), kunnen natuurrampen bijvoorbeeld een slechte oogst veroorzaken, waardoor een gewelddadige strijd om voedsel en water kan losbarsten.

Theodoor Rombouts (1597-1637) - PrometheusNatuurverschijnselen moeten volgens de overtuigingen van oude culturen op een geritualiseerde manier benaderd worden opdat ze positieve uitwerkingen zouden hebben. De toe-eigening van sacrale natuurelementen buiten een rituele context, is taboe omdat het nadelig zou zijn op sociaal vlak. De Griekse mythe over Prometheus die het vuur steelt van de goden en die vervolgens – bij wijze van straf – wordt verbannen en moet lijden, benadrukt bijvoorbeeld de sacralisering van zowel een natuur- als een sociaal verschijnsel: het vuur is goddelijk, en de maatschappelijke hiërarchie in de wereld is goddelijk. Wie het vuur zomaar gebruikt, creëert een oncontroleerbaar gevaar. Op een geritualiseerde manier het vuur laten smeulen door bijvoorbeeld te roken, transformeert het potentieel vernietigende sacrale vuur daarentegen in iets vruchtbaars. Sommige culturen kennen de zogenaamde “vredespijp”. Daarnaast moet in oude culturen ook het respect voor de bestaande hiërarchie voor vrede en orde zorgen. Het kastensysteem van het hindoeïsme vormt een bekend voorbeeld daarvan. Het wordt gerechtvaardigd op basis van de mythe over het offer van Purusha, een goddelijke reus (klik hier om een Engelse vertaling te vinden van Purusha Mandalade Vedische tekst van de mythe over Purusha). In dergelijke systemen is het taboe om te begeren wat aan een andere stand toebehoort. Die mimetische begeerte zou immers voor destabiliserende rivaliteit zorgen. Wie in het hindoeïsme de goddelijke orde respecteert, bouwt goed karma op (voor alle duidelijkheid: karma is het geheel van menselijke handelingen die al dan niet in overeenstemming zijn met dharma, de kosmische goddelijke orde op micro- en macrovlak). Wie dat niet doet, wordt in een later leven gestraft.

Het is niet verwonderlijk dat Karl Marx (1818-1883) religie de “opium van het volk” noemde. Volgens hem was religie het middel bij uitstek waarmee de onderdrukte mens zichzelf troostte in de hoop op een beter leven na dit leven, waardoor die ook zijn huidige positie in de samenleving aanvaardde. Overtredingen van het respect voor de hiërarchie zijn in traditioneel religieuze culturen dan ook alleen toegelaten op gezette tijden en plaatsen, telkens in de context van rituelen (zoals carnavalsfeesten).

Gesacraliseerde ziektes als gevolg van de sacralisering van geweld

Hamatsa ShamanOok ziektes worden vanouds in verschillende religies gezien als verschijnselen die afkomstig zijn van geesten of goden. Alweer is het verband tussen de wereld van ziektes en de wereld van het geweld niet ver te zoeken: beide verschijnselen hebben soms de dood tot gevolg, en beide verschijnselen kunnen zich “als een lopend vuurtje” in een gemeenschap verspreiden. Het imitatieve geweld van wraak en wederwraak kan even besmettelijk zijn als een epidemie. Epidemieën zijn natuurlijk taboe omdat ze een uiterst negatieve impact hebben op gemeenschappen. Koortsdromen in de context van sjamanistische ceremonieën of initiatierituelen worden dan weer wel als positieve krachten beschouwd.

Bruce Parry and KombaiDocumentairemaker Bruce Parry bezocht de Kombai, een volk in Papoea-Nieuw-Guinea, en hoorde hoe oeroude overtuigingen over ziektes nog altijd springlevend konden zijn. Als iemand ziek wordt, zoeken de Kombai de oorzaak van de ziekte bij een kwade geest, de zogenaamde Khakua-Kumu. Die behekste figuur is een klassieke zondebok, verantwoordelijk geacht voor een dodelijk verschijnsel waarvan de werkelijke oorzaak elders ligt. Een lid van een Kombai-stam vertelde aan Bruce Parry het volgende over zijn ervaringen met een Khakua-Kumu:

“Vorig jaar lag mijn jongste broer op sterven. Ik vroeg hem ‘Wie had je te pakken?’, en hij gaf mij een naam. Ik huilde uit liefde voor mijn broer toen hij stierf. Ik nam mijn boog en vertelde een van de ouderen over de Khakua-Kumu. Hij zei dat ik die man mocht vermoorden. Ik vermoordde hem en droeg hem op mijn schouder. Op weg naar huis besloot ik hem niet op te eten. Ik heb vroeger reeds twee mensen opgegeten, en daarom dacht ik het deze keer hierbij te laten. Ik zou opnieuw doden. Als een Khakua-Kumu een van mijn broeders doodt, dan zal ik die man doden. Als hij van een andere stam komt, dan zal ik hem doden en zelf opeten. Als hij van bij ons komt, dan zal ik hem aan anderen van mijn stam geven om op te eten.”

In het verhaal van die man valt eerst en vooral op hoe empathie soms in de weg staat van een algemenere naastenliefde: hoe meer het stamlid zich verbonden voelt met sommige mensen van zijn eigen clan, hoe minder liefde hij blijkbaar kan ontwikkelen voor de zogenaamde vijanden van die clan. Voorts is het opmerkelijk dat een Khakua-Kumu van de eigen stam op een andere manier geofferd wordt dan de Khakua-Kumu die afkomstig is van een andere stam: de eerste wordt verdeeld onder de stamgenoten en opgegeten, de laatste wordt alleen door de offeraar eventueel opgegeten. In het eerste geval bestaat natuurlijk de kans dat er spanningen in de stam ontstaan omdat de geofferde misschien vrienden en bondgenoten heeft. Daarom wordt iedereen uitgenodigd voor de kannibalistische maaltijd. Op die manier wordt iedereen medeplichtig gemaakt aan het offer, en geeft iedereen ook impliciet zijn fiat ervoor. Dat moet de samenhorigheid versterken. In oude culturen is de bedoeling van een offer, niet te vergeten, het herstel of de bestendiging van orde en vrede. Een Khakua-Kumu van een andere stam heeft geen bondgenoten in de eigen stam, en dus is het ook niet nodig om hem gezamenlijk te verorberen als teken van eendrachtigheid.

Gesacraliseerde adolescentie als gevolg van de sacralisering van geweld

Behalve natuurverschijnselen en ziektes, wordt verder onder andere de adolescent als een sacraal verschijnsel beschouwd in typisch archaïsch religieuze culturen. Dat betekent, opnieuw, dat de adolescent taboe is, tenzij die via zogenaamde inwijdingsrituelen (initiatierituelen) een plaats krijgt in de gemeenschap. Ook in het geval van de adolescent ligt het verband met de wereld van het geweld voor de hand: vooral jongere opgroeiende mannen hebben de neiging om het gezag en de macht van ouderen in vraag te stellen, waardoor ze voor onhoudbare spanningen kunnen zorgen in traditioneel hiërarchisch gestructureerde gemeenschappen. Bij apen en mensapen zie je iets gelijkaardigs: sterker wordende jonge mannetjes binden geregeld de strijd aan met de heersende alfa-mannetjes. Die jonge mannetjes begeren immers dezelfde status en machtspositie als de oudere. Onze voorouders hebben blijkbaar taboes, rituelen en mythen ontwikkeld om dat soort rivaliteit zoveel mogelijk af te wenden. Adolescente jongens worden vaak afgezonderd van de gemeenschap (ze zijn tijdelijk taboe), en moeten dan een periode van beproevingen doorstaan (het eigenlijke initiatieritueel met het “offer” van hun oude, kinderlijke identiteit), waarna ze opnieuw verwelkomd worden om op een vruchtbare manier de aloude sociale orde te verzekeren (hun “wedergeboorte” als volwaardige leden van de gemeenschap). Van potentieel gevaarlijke “monsters” en “lelijke jonge eendjes” worden ze, via hun opofferingen en ontberingen tijdens het inwijdingsritueel, veranderd in “redders” en “behoeders” van de gemeenschap.

Sambia Initiation RitualEen berucht geworden voorbeeld van een adolescentieritueel is het inwijdingsritueel bij de Sambia. Antropoloog Gilbert Herdt werd op slag beroemd toen hij zijn onderzoek ervan publiceerde. Seksuologe Lee Wallace vat de bevindingen van Herdt samen in een artikel voor het boek Gay Life and Culture: A World History [Wallace, L. (2006). Discovering Homosexuality: Cross-Cultural Comparison and the History of Sexuality. In Robert Aldrich (Eds.), Gay Life and Culture: A World History, (pp. 248-269). London: Thames & Hudson Ltd. – vertaling: André Abeling, Gert Hekma, Huub Stegeman en Joost Zwart, 2006, p. 250]:

“Herdt heeft school gemaakt met zijn onderzoek naar seksuele rituelen bij de Sambia, een van de hooglandstammen van Nieuw-Guinea, doordat hij op voorbeeldige wijze inzicht geeft in een masculiene ideologie waarin homoseksueel gedrag belangrijk is omdat seksuele inwijding van jongens door oudere jongens er een noodzakelijk onderdeel van de ontwikkeling tot man is. Herdt vertelt ons dat jonge jongens bij de Sambia fellatie leren bedrijven bij oudere vrijgezellen om zo het zaad te verkrijgen en in te slikken dat ze nodig hebben om tot fysiek sterke, sociaal volwassen en reproductief competente mannen uit te groeien. De jongens wonen in het mannenhuis van de stam en beginnen met tien jaar aan het geheime initiatieproces en gaan op hun vijftiende over op de rol van zaaddonor voor jongere jongens. Weer later krijgen deze jonge vrijgezellen seksuele relaties met vrouwen als onderdeel van hun sociale leven. Bij de Sambia zijn homoseksuele relaties dus geen afwijking van de normale seksuele en sociale ontwikkeling, maar een noodzakelijk onderdeel van de rite de passage naar volwassenheid, die uiteindelijk als exclusief heteroseksueel wordt beschouwd.”

initiation ritual Xhosa manhood circumcisionUit de laatste zin van het zopas geciteerde fragment blijkt dat ook homoseksualiteit wordt gesacraliseerd in de cultuur van de Sambia. Daarin vormt ze lang geen uitzondering tegenover andere culturen. Het verband met geweld als verklaring hiervoor lijkt iets minder evident, tenzij we de associaties van naderbij bekijken die culturen zélf maken. Bij de Sambia is homoseksualiteit taboe, tenzij ze plaatsvindt in de context van een adolescentieritueel. Voor de mannelijke adolescent geldt hetzelfde: hij is taboe, tenzij hij via een ritueel met homoseksuele praktijken uiteindelijk een “plaats vindt” in de gemeenschap van de Sambia. Homoseksualiteit wordt in dit geval, met andere woorden, verbonden met een mogelijke bron van geweld: de adolescent (zie hoger)! Gelijkaardige gebruiken komen ook voor op andere plaatsen in de wereld, bijvoorbeeld bij de Ndembu en andere Bantoe-volken in Centraal-Afrika. Ook de Xhosa in Zuid-Afrika kennen een keihard initiatieritueel voor jonge mannen, waarbij besnijdenis wordt gevolgd door een langdurige afzondering in een mannenverblijf. Het is een gevaarlijk ritueel waarbij regelmatig jongens het leven laten. In 2017 verscheen daarover de controversiële film Inxeba.

Gesacraliseerde “spiegelfenomenen” als gevolg van de sacralisering van geweld

All is Vanity (Charles Allan Gilbert - 1892)Op een algemener niveau kunnen we stellen dat mimetische fenomenen – zoals homoseksualiteit (de verdubbeling van hetzelfde geslacht), spiegels en tweelingen (telkens een soort verdubbeling van dezelfde identiteit) – worden gesacraliseerd voor zover ze gelinkt worden aan geweld of aan een potentiële destabilisering van een gemeenschap. Het is bekend dat honden, katten en andere dieren hun spiegelbeeld dikwijls zien als de verschijning van een angstwekkend rivaal. In plaats van zichzelf te herkennen, vallen ze dat “mimetische rivaal” soms aan, wat voor hilarische taferelen zorgt. Het is allesbehalve vergezocht dat de sacralisering van “spiegelfenomenen” precies daarin haar oorsprong zou vinden. Dubbelgangers worden ervaren als mogelijke rivalen van elkaar, als broeihaarden van spanningen en geweld. Het is dus geen toeval dat tweelingen in veel archaïsche culturen taboe zijn, tot vandaag. In sommige culturen worden ze bij de geboorte onmiddellijk gedood. In andere worden ze geofferd tijdens crisissituaties; ze worden, anders gezegd, geduld in de mate dat ze op een rituele manier kunnen worden uitgebuit (klik hier om meer informatie te vinden over tweelingen en andere “spiegelfenomenen” aan de hand van een bespreking van de film Black Swan).

Sacralisering van koningschap en dieren als gevolg van de sacralisering van geweld

Belangrijker dan tweelingen, en misschien ook dan adolescenten, zijn koningen in archaïsch religieuze samenlevingen. Ook de koning en zijn positie worden traditioneel gesacraliseerd. Hij is de behoeder en hoeksteen van een vruchtbare orde binnen de gemeenschap. De wereld van de archaïsch religieuze koning is, als een wereld waarin gangbare taboes geregeld worden overtreden, taboe en zijn positie verdient respect. Zijn wereld mag alleen op een geritualiseerde manier worden benaderd. Hij belichaamt als het ware de wereld van het geweld zelf. Als de gemeenschap dan toch in een crisis terechtkomt, moet die “wereld van het geweld” in haar midden opnieuw taboe worden. Dat kan dan vaak alleen door de zogenaamde “belichamer van het geweld” op een ultiem geritualiseerde manier aanwezig te stellen: als offer belichaamt de koning niet langer het ongeoorloofde geweld dat desintegreert, maar wordt hij het geoorloofde geweld dat zogezegd redding brengt.

Voor feitenmateriaal betreffende het voorgaande zij onder andere verwezen naar het werk van Simon Simonse. Die Nederlandse antropoloog publiceerde een monumentale studie over de zogenaamde “zondebokkoningen” in zuidoostelijk Soedan (Simon Simonse, Kings of Disaster. Dualism, Centralism and the Scapegoat King in Southeastern Sudan. Kampala: Fountain Publishers, 2017 – eerst gepubliceerd in 1992, als vijfde volume in de serie Studies in Human Society, door E.J. Brill, Leiden). Daaruit blijkt alvast de inderdaad dubbelzinnige positie die koningen in archaïsche samenlevingen bekleden, en hoe zij in aanmerking komen om in tijden van crisis te worden geofferd.

Simon Simonse Kings of Disaster front cover

Simon Simonse Kings of Disaster 2

Niet toevallig beschouwt René Girard de eerste vormen van koningschap als “uitgestelde offers”, die in crisissituaties toch nog konden worden geofferd. Dierenoffers, waarmee de domesticatie van een aantal dieren gepaard ging, beschouwt hij dan weer als vervangingen van mensenoffers. Bij mensenoffers bestaat immers nog altijd het gevaar dat het offer niet leidt tot vrede, maar dat bondgenoten van de geofferde persoon in opstand komen (zie hoger de opmerkingen bij de zogenaamde Khakua-Kumu). Het “vermenselijken van dieren”Sacred Cow India die dan als offers kunnen dienen (en dus worden gesacraliseerd), blijkt een goed alternatief voor mensenoffers (zie als voorbeeld de berenceremonie bij de Japanse Ainu). Voorts mogen in sommige culturen bepaalde dieren niet worden geofferd of gegeten, en lijken ze wel “wandelende rituelen” (zie bijvoorbeeld het fenomeen van “heilige koeien” in India).

Gesacraliseerde seksualiteit als gevolg van de sacralisering van geweld

Een laatste belangwekkend fenomeen dat in oude culturen over de hele wereld wordt gesacraliseerd, is de seksualiteit, in het bijzonder de vrouwelijke. Het verband tussen de wereld van de seksualiteit en de wereld van het geweld is gemakkelijk gelegd: in de dierenwereld vechten mannetjes om wijfjes tijdens het paringsseizoen, en ook mensen kennen dat soort gewelddadige rivaliteiten. Als sacraal fenomeen in oude culturen is seksualiteit taboe, tenzij ze wordt beoefend in de context van rituelen.

George Catlin, Dance to the Berdash, 1835-1837, oil on canvas, Smithsonian American Art Museum, Gift of Mrs. Joseph Harrison, Jr., 1985.66.442In sommige van die culturen bestaat zoiets als een zogenaamde “derde sekse”: mannen of vrouwen die zich kleden als de andere sekse, en gedragingen stellen die in hun respectieve culturen als behorend tot die andere sekse worden beschouwd. De oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika kennen de zogenaamde berdache, ook wel “persoon met twee zielen” genoemd. Rituele dansen voor de berdache herinneren aan zijn dubbelzinnig karakter, enerzijds als belichaming van een potentieel gewelddadig fenomeen (seksualiteit), en anderzijds als belichaming van een vruchtbare ritualisering van datzelfde fenomeen. Lee Wallace verwijst in dat verband naar een observatie van George Catlin (in het reeds aangehaalde artikel, zie hoger). In 1835 was die getuige van de ceremoniële dans voor de berdache bij de Sauk en Fox. Stamgenoten verzamelden zich rond de berdache en plaagden hem, terwijl ze ook zijn aandacht verlangden. Aandacht krijgen van een berdache gold als een eer. Op andere plaatsen in de wereld, zoals in Azië en Oceanië, komen gelijkaardige figuren als de berdache voor – de Tahitiaanse mahu, bijvoorbeeld. Lee Wallace schrijft daarover het volgende (ibid., p. 265):

“… oude verslagen van Europese reizigers die over de Grote Oceaan voeren, verhalen over … figuren die de geslachtsgrens oversteken op Samoa, Tonga en de Marquesa Eilanden. Net als de Tahitiaanse mahu gelden deze figuren (respectievelijk fa’afafine, fakaleiti en mahui) als leden van een derde geslacht, en hun toename in het postkoloniale Oceanië wordt vaak verbonden met veranderingen in de traditionele seksuele relaties tussen de geslachten, vooral als gevolg van de toegenomen controle op de vrouwelijke seksualiteit door de kerstening. Deze vrouwelijke en (in uiteenlopende mate) als travestiet te bestempelen mannen verlenen seksuele diensten aan mannen die zichzelf als masculien beschouwen, meestal in de vorm van fellatie… Omdat er geen seksueel etiket wordt geplakt op de mannen die zich zo laten bevredigen en die zelf niet de geslachtsgrens overschrijden, kan de seksuele rol die de persoon van het derde geslacht speelt als stabiliserend worden gezien in de potentieel beladen relaties tussen mannen en vrouwen in een cultuur waarin de maagdelijkheid van de vrouw erg belangrijk is en de seksuele toegang van mannen tot vrouwen strikt geregeld is.

De laatste zin van het voorgaande citaat plaatst de sociale aanvaarding van “personen van het derde geslacht” in traditionele culturen duidelijk in de context van een ritualisering van de seksualiteit die mogelijk geweld moet verhinderen. Personen van de derde sekse worden niet voor niets tot de behoeders van hun traditionele cultuur gerekend.

Andere archaïsche ritualiseringen van seksualiteit zijn pijnlijker. De reeds vermelde documentairemaker Bruce Parry trok bijvoorbeeld naar de Dassanech in Ethiopië en moest vaststellen dat (vrouwelijke) seksualiteit taboe was bij hen, tenzij jonge vrouwen het ritueel van de besnijdenis ondergingen en op die manier toegang kregen tot het huwelijksritueel. Alleen in die geritualiseerde settingen was een overtreding van het taboe op seksualiteit toegelaten. Hierna volgt een fragment uit het verslag van Parry, waarbij een soort priesteres beschrijft waarom de Dassanech de praktijk van vrouwelijke genitale verminking blijven beoefenen:

Bruce Parry: “Een van de vrouwen die de meisjes besnijdt is aangekomen in het dorp. Ik zal er niet meer bij zijn op het moment dat de ceremonie plaatsvindt. Vandaar dat Bunta uitbeeldt wat ze enkele weken later zal doen.”

Bunta: “Hou haar stevig vast… Doe alsof je huilt…”

Bruce Parry: “Enkele van de meisjes die reeds besneden zijn komen erbij.”

Bunta: “Dit is een helft… Dit is de andere helft… Dit is de clitoris, breng me een beetje water…”

Bruce Parry: “Ze doen maar alsof, maar het echte gebeuren verandert voor altijd het leven van vrouwen.”

Bunta: “Besnijdenis is onze cultuur… Als we onze cultuur stoppen, zullen we allemaal sterven.”

Bruce Parry: “Er wordt mij gezegd dat ze niet kan trouwen als ze niet besneden wordt, en dat ze dan uit de stam gestoten zal worden.”

Bunta: “Als een vrouw met een clitoris bevalt, zullen zij, haar kind, en iedereen sterven. Haar clitoris zal door haar hoofd heen groeien. De clitoris zal uit haar neus komen, en daarna weerkeren in haar hoofd. Het zal haar doden, ze zal sterven. Haar vader zal sterven, haar moeder zal sterven. Daarom kunnen we niet stoppen met vrouwenbesnijdenis.”

Dat ook in dit geval een zondebokmechanisme aan het werk is, is evident: onbesneden jonge vrouwen worden beschuldigd van groteske absurditeiten waaraan ze geenszins schuldig kunnen zijn. Een verslag van de Europese campagne om een einde te maken aan FGM, female genital mutilation (www.endfgm.eu) verraadt bovendien een seksistische redenering aangaande mogelijke rivaliteit tussen mannen die dezelfde vrouw begeren. Het verslag wijst uit dat genitale verminking van vrouwen in verschillende culturen vandaag nog wordt verdedigd omdat het seksueel genot van vrouwen daardoor zou verminderen. Dat zou op zijn beurt de kans op overspel door vrouwen verkleinen, waardoor ten slotte een bron van mogelijke spanningen tussen mannen in de gemeenschap wordt ingedijkt.

In tegenstelling tot het adolescentieritueel, waarbij het mogelijke subject van mimetische begeerte en rivaliteit wordt gesacraliseerd, wordt in het geval van de ceremonie van de vrouwenbesnijdenis het mogelijke object van mimetische begeerte en rivaliteit gesacraliseerd. Dat maakt van de vrouw een ultieme zondebok: niet de mannen worden opgeroepen om hun begeertes en onderlinge rivaliteiten in toom te houden, maar vrouwen worden verantwoordelijk gesteld voor het eventuele geweld dat eigenlijk van mannen uitgaat, en waarvan ze zelf het slachtoffer kunnen worden. Het is genoegzaam bekend dat in sommige culturen ook de hoofddoek op die manier functioneert: de vrouw als object van begeerte is taboe, en zij mag mogelijke lust van en rivaliteit tussen mannen zogezegd niet “uitlokken”.

Sacralisering van voedsel en territorium als gevolg van de sacralisering van geweld

Kosher CowVaak kennen culturen ook een sacralisering van voedsel of territorium. Spijswetten maken sommig voedsel tot taboe, terwijl “etiquetteregels” het nuttigen van voedsel “ritualiseren”. Daarnaast kennen culturen ook hun “sacrale plaatsen” (van grafmonumenten tot plaatsen waar geesten of goden zouden huizen). Het verband met de wereld van het geweld is alweer evident: voedsel en territoria kunnen, zoals vrouwen (zie hoger), objecten zijn van uit de hand gelopen gewelddadige rivaliteit.

Gilles de Binche CarnivalDe gewelddadige oorsprong van de sacralisering van allerlei verschijnselen werd in de loop van de geschiedenis dikwijls vergeten. Hedendaagse resten van oeroude taboes en rituelen tonen niet altijd direct meer een band met geweld. Toch blijven bekende hedendaagse rituelen vaak impliciet verwijzingen naar geweld bewaren. Carnavalsrituelen eindigen traditioneel met een “popverbranding”, wat eigenlijk een offermoment is. Welnu, hoe verder je teruggaat in de tijd, hoe gewelddadiger dergelijke rituelen worden, tot je terechtkomt bij de verre Tinku Carnivalvoorouders van die rituelen: mensenoffers. Zoals bij hedendaagse carnavalsfeesten wordt het offermoment van oudere festivals voorafgegaan door een geritualiseerde sociale crisis. Festivals als de Tinku (zie hoger voor een bespreking) zijn “levende fossielen” die iets van de culturele evolutie tonen waaruit een feest als carnaval uiteindelijk voortkomt.

De hardnekkige fundamenten van immer vernieuwde “religieuze structuren”

In grote delen van de wereld mogen de hierboven beschreven religieuze gebruiken dan wel verdwenen zijn, de menselijke eigenschappen die eraan de basis van liggen zijn springlevend en creëren soms nieuwe “religieuze” en “sacrale” fenomenen, zelfs los van een verwijzing naar geesten of god(en). De zelfkritische blik van spirituele figuren op de misleidende fundamenten van hun eigen religieuze cultuur, blijft dan ook relevant voor wie niet tot die cultuur behoort, precies omdat die zelfkritiek betrekking heeft op de universeel menselijke eigenschappen die telkens nieuwe “religieuze structuren” genereren (ook in zogenaamde tijden “zonder god”!).

Elke religieuze traditie kent een zelfkritische, spirituele onderstroom, maar volgens denkers als Dietrich Bonhoeffer (1906-1945), René Girard (1923-2015) en Slavoj Zizek (°1949) komt de meest radicale kritiek op de fundamenten van “klassiek religieus denken” uit de joods-christelijke traditie. Bonhoeffer en Girard zijn ervan overtuigd dat de joods-christelijke traditie daardoor openbaart wie God werkelijk is, terwijl Zizek het christelijk verhaal beschouwt als het meest grondige atheïsme. Beide posities kunnen in bepaalde opzichten “mystiek” worden genoemd.

[EEN PPT OVER SPIRITUALITEIT IN RELIGIES, O.A. “FACEBOOKRELIGIE”]

II. Koning Oedipus versus Christus Jezus, koning “van een andere wereld”

Terroristen hebben niet per definitie een verwijzing naar een goddelijke autoriteit nodig om een onderscheid te maken tussen zogezegd “gerechtvaardigd” en “ongerechtvaardigd” geweld. Soms verwijzen ze wel naar een goddelijke autoriteit, andere keren niet. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de seksistische terreur die vrouwen vaak ondervinden.

The Accused (film poster)Godsdienstige patriarchale samenlevingen beschouwen geëmancipeerde, vrijpostige vrouwen vaak als overtreders van goddelijke taboes. Die vrouwen lijken een bedreiging voor de stabiliteit in de samenleving. Ze zouden het straffende geweld dat hen te beurt valt dan ook zelf uitlokken. Als ze het slachtoffer worden van eerwraak, of van een verkrachting, dan is dat volgens de klassieke redeneringen in typisch godsdienstige mannenmaatschappijen gerechtvaardigd. Mannen beschouwen zichzelf in dat geval als louter instrumenten van “goddelijke toorn”. Het fenomeen van blaming the victim komt echter ook in niet-godsdienstige contexten voor. Een bekend voorbeeld – waarvan er jammer genoeg veel andere te geven zijn – is de zaak van de Amerikaanse Cheryl Ann Araujo (1961-1986). Zij werd in 1983 het slachtoffer van een groepsverkrachting. De advocaten van de verdediging suggereerden tijdens het proces dat ze de brutale aanval van haar verkrachters ergens had “verdiend” of “opgewekt”. De speelfilm The Accused, met Jodie Foster in de hoofdrol, is losjes gebaseerd op haar verhaal.

Jerry Falwell 9-11Sommige zogenaamd christelijke middens ontsnappen eveneens niet aan de verleiding om de verantwoordelijkheid voor geweld bij de slachtoffers van dat geweld te leggen. Berucht zijn de uitspraken van de bekende Amerikaanse evangelicals Jerry Falwell (1933-2007) en Pat Robertson (°1930) twee dagen na 9/11 (klik hier voor meer). Volgens hen ontwrichten feministische groeperingen, burgerrechtenbewegingen, vakbonden en LGBT-activisten de Amerikaanse samenleving. Al die organisaties stellen klassieke hiërarchische structuren en rolpatronen in vraag. Ze overtreden, met andere woorden, taboes die door Falwell en Robertson noodzakelijk worden geacht om orde te creëren. De aanslagen van 9/11 beschouwen die twee mannen, verrassend misschien, dan ook als middelen waarlangs “de wraak van God” zich manifesteert.

Het is diep tragisch en ironisch dat zelfverklaarde christelijke gemeenschappen zich in de loop van de geschiedenis hebben overgegeven aan redeneringen die gruwelijk geweld en offers rechtvaardigen (van kruistochten tot heksenverbrandingen). Dat ligt echter niet aan het christelijk verhaal zelf, wel integendeel. Dat ligt aan neigingen die ieder mens kent.

De joods-christelijke traditie vernietigt eigenlijk de klassieke rechtvaardigingen voor het onderhouden van allerlei taboes en rituelen. Ze vernietigt de mythologie – in deze context te definiëren als de verzameling van verhalen die mensen zichzelf vertellen om een onderscheid te maken tussen “geoorloofd” en “ongeoorloofd” geweld (een onderscheid dat ten grondslag ligt aan eigensoortige culturele taboes en rituelen binnen een samenleving). Als zodanig geeft de joods-christelijke traditie kritiek op élke cultuur, of ze zichzelf nu seculier noemt of godsdienstig, niet-christelijk of christelijk. Ze geeft ook kritiek op élk individu, of dat individu zich nu atheïstisch noemt of niet.

Dat het probleem van menselijke gemeenschappen bij geloof of een gebrek eraan zou liggen, is telkens een uiterst oppervlakkige overweging, die opnieuw vervalt in “klassiek religieus denken” – met een rechtvaardiging van “offergeweld” om “oncontroleerbaar geweld” te vermijden. In beide scenario’s zoeken respectieve voorstanders naar een mogelijke “bron van geweld” die moet worden “geofferd” om de vrede en orde in een samenleving te bewaren. De enen zijn overtuigd dat godsgeloof moet verdwijnen, de anderen dat atheïsme best wordt geëlimineerd. De enen plegen bijvoorbeeld geweld tegen moslims en andere gelovigen in hun maatschappij, de anderen tegen zogenaamd “decadente, geseculariseerde kosmopolieten”.

De werkelijke uitdaging voor de mens ligt elders. Ze laat zich al heel vroeg voelen, bijvoorbeeld op een speelplaats met kinderen en jongvolwassenen. Onder andere daar speelde zich het verhaal van Linde af. Zij was een meisje dat op een bepaald moment het slachtoffer werd van venijnige pesterijen door haar voormalige vriendinnen. Alles begon na een zomervakantie. Blijkbaar kreeg Linde plotseling veel positieve aandacht van jongens. Ze liet het zich weliswaar welgevallen, maar ze ging niet onmiddellijk engagementen aan met die jongens – geen langdurige, noch kortstondige. Haar vriendinnen vonden echter dat ze “veranderd” was, dat ze een “aandachtshoer” was, en “dat ze de groepssfeer verziekte” door haar “sletterige geflirt” met jongens. Volgens haar vriendinnen was Linde dus zélf verantwoordelijk voor haar “ballingschap uit de groep”. Ze beëindigden hun vriendschap met Linde.

De voormalige vriendinnen van Linde hadden hun “mythe” klaar op basis waarvan ze hun psychosociale en verbale geweld tegenover haar rechtvaardigden. Een van de meisjes, Lotte, kwam bij een schooluitstap evenwel naast Linde terecht op de bus, en moest vaststellen dat Linde eigenlijk helemaal geen “aandachtshoer” was (althans niet meer dan de andere meisjes), en dat ze nog altijd “same old Linde” bleek. Lotte moest uiteindelijk een pijnlijke waarheid toegeven: ze had de uitsluiting van Linde aanvaard uit angst om haar sociale status te verliezen, én omdat ze heimelijk jaloers was op Linde. De erkenning van die waarheid omtrent haarzelf, maakte Lotte vrij om opnieuw liefde voor Linde te ontwikkelen. Door zichzelf eerlijk in de spiegel te bekijken, herwon Lotte dus niet alleen haar zelfrespect (in plaats van zich masochistisch en auto-agressief op te offeren aan een sociaal aanvaardbaar imago), maar ook haar respect voor Linde (in plaats van deel te nemen aan sadistische vormen van hetero-agressie). Datgene waarvan Linde beschuldigd werd, bleek een leugen. Linde was dus een zondebok. Mimetische processen (van groepsconformisme, gevoed door angst, tot jaloezie en ressentiment) vormden de werkelijke, ware grondslag voor de “sociale kruisiging” van Linde.

De waarheid die Lotte over zichzelf ontdekt, is het soort waarheid waarop Jezus doelt als hij zegt (Joh 8,32b):

“De waarheid zal u vrij maken.”

In het Johannesevangelie verwijt Jezus zijn tegenstanders, enkele van de leiders van zijn Joodse volksgenoten, dat ze “niet doen wat Abraham deed” (Joh 8,39-40). Abraham ontwikkelde een andere visie op God. Aanvankelijk geloofde Abraham dat God mensenoffers verlangde, en was hij zelfs bereid om zijn zoon Isaak te offeren, maar uiteindelijk “ontdekt” hij een God die het mensenoffer weigert (Gen 22).

The_Sacrifice_of_Isaac_by_CaravaggioRecent wetenschappelijk onderzoek bevestigt in dit verband enkele essentiële culturele evoluties die vanuit René Girards mimetische theorie worden voorspeld, onafhankelijk van dat theoretisch referentiekader (klik hier voor een pdf-artikel over het onderzoek uit The Atlantic). Onderzoekers hebben twee grote gegevensbanken over oude culturen verzameld, waarmee nu systematische analyses worden gemaakt. De zogenaamde Pulotu databank slaat informatie op over meer dan 100 traditionele Austronesische culturen. Seshat, een andere databank, bevat informatie over meer dan 400 samenlevingen van over heel de wereld van de laatste tienduizend jaar. De groep die Pulotu bestudeert, bevestigt dat mensenoffers essentieel waren voor samenlevingen die complexer en hiërarchischer werden. De onderzoekers van Seshat beweren dan weer dat niet rede maar wel een andersoortige religie mensen afkeerde van religieus gemotiveerde mensenoffers. In samenlevingen die nóg groter werden en uitgroeiden tot imperia hadden mensenoffers vaak een averechts effect. Volgens de onderzoekers zijn de andersoortige religies die dan opgang maken niet gecentreerd rond de vergoddelijking van een sterfelijke god-koning, maar rond een bovennatuurlijke “grote god”. Die religies waren de voorlopers van de hedendaagse grote, monotheïstische godsdiensten, en de verspreiders ervan protesteerden hevig tegen mensenoffers. De onderzoekers stellen dat die verspreiders ervan overtuigd waren dat God in werkelijkheid walgde van mensenoffers. De joods-christelijke traditie is natuurlijk een van die grote godsdiensten, en in het Genesisverhaal over het verhinderde offer van Isaak komt inderdaad een evolutie in het idee over God aan de oppervlakte: Abraham offert zijn zoon niet meer.

Jezus stelt vast dat zijn tegenstanders, in tegenstelling tot Abraham, het offer van een mens toch willen volbrengen, meer bepaald het offer van Jezus zelf! En ze menen zelfs dat God dat wil! Jezus daarentegen gelooft niet in een God die zijn kruisdood verlangt, en hij maakt dat ook duidelijk aan zijn tegenstanders, zelfverklaarde “afstammelingen van Abraham” (Joh 8,37-42a):

“Natuurlijk bent u afstammelingen van Abraham! Maar toch bent u eropuit om Mij te doden, want mijn woord vindt geen weerklank bij u. Ik verkondig niets anders dan wat Ik bij de Vader heb gezien, en u doet niets anders dan wat u van uw vader hebt gehoord.’ ‘Onze vader is Abraham!’ antwoordden ze. Daarop zei Jezus: ‘Als u werkelijk kinderen van Abraham bent, zou u doen wat Abraham deed. In plaats daarvan bent u eropuit om Mij te doden, iemand nog wel die u de waarheid heeft verkondigd die Hij van God heeft vernomen. Zoiets zou Abraham nooit gedaan hebben. Nee, u hebt een andere vader, en u doet zoals hij.’ – ‘Wij zijn geen onechte kinderen’, antwoordden ze. ‘We hebben maar één Vader, en dat is God!’ ‘Als God uw vader was,’ zei Jezus, ‘dan zou u Mij liefhebben’…”

De schrijver van het Johannesevangelie zal het verhaal, de “mythe” waarmee de tegenstanders van Jezus het offer van Jezus trachten te rechtvaardigen, als een leugen ontmaskeren. Jezus wordt beschuldigd van zaken waaraan hij niet schuldig is. Volgens de evangelist is de menselijke geschiedenis van meet af aan getekend door dat soort bedrieglijke rechtvaardigingen voor offers. De auteur van het Johannesevangelie en de andere nieuwtestamentische schrijvers openbaren daardoor het zondebokmechanisme als het leugenachtige, universele fundament waarop niet alleen klassieke rituelen, taboes en mythes zijn gebaseerd, maar waaruit ook het klassieke geloof voortkomt in goden en geesten die offers zouden vragen om hun “gewelddadige toorn” af te wenden. Kortom, de joods-christelijke traditie ontmaskert de klassieke goden als leugenachtige illusies. In dat opzicht is het kloppende hart van het christelijk verhaal radicaal atheïstisch. Tegelijk laat het ook een God zien die zich als “kwetsbare liefde” te kennen zou geven, als een “barmhartigheid die geen offer wil” (Mt 9,13 in verwijzing naar Hos 6,6).

Een vergelijking tussen de klassieke mythe over Oedipus en het evangelie over Jezus laat duidelijk het verschil zien tussen, aan de ene kant, een verhaal dat de leugen van het zondebokmechanisme in stand houdt en aan de andere kant een verhaal dat de waarheid over klassieke offers openbaart.

De mythe over Oedipus en het evangelie over Jezus

Er alles aan doen om je lot te ontlopen en het net daardoor voltrekken: o, ironie. In sommige gevallen leidt die ironie tot komische situaties, in andere tot tragische verwikkelingen, of “tragikomische”. Ook Oedipus manifesteert het tegenovergestelde van waarop hij doelt: hoe meer hij tegenspartelt en zichzelf probeert te redden, hoe meer hij verstrikt geraakt in het weefsel dat de goden voor hem hebben gesponnen. Geen Ariadne komt hem bevrijden. Oedipus is overmoedig. “Wie zijn leven wil redden, zal het verliezen” (zie onder andere Lc 9,24a), stelt ene Jezus van Nazareth, en daarmee geeft hij het wezen weer van elke menselijke tragedie.

Oedipus heeft de koning (zijn vader) vermoord en diens vrouw (zijn moeder) tot de zijne gemaakt, aanvankelijk zonder het zelf te beseffen. Vanouds hebben samenlevingen de strijd tussen mannen om vrouwen gevreesd, en zeker als het om de vrouw van een gezagsdrager gaat. Als een hiërarchische orde niet wordt gerespecteerd, dreigt immers de chaos van een besmettelijk en oncontroleerbaar geweld.

Dat vrouwen vaak voor problemen zorgen, is een idee dat wijdverspreid is in het culturele geheugen. Het seksisme van patriarchale samenlevingen kent een lange geschiedenis. Alom bekende verhalen stellen vrouwen voor als bronnen van ellende doordat ze levensnoodzakelijke taboes zouden breken: de Bijbelse Eva eet van een verboden vrucht, de Griekse Pandora opent een doos die gesloten moest blijven, Helena ontketent een oorlog tussen Troje en Griekenland. De patriarchale mentaliteit wordt beheerst door het idee dat mannen zich moeten hoeden voor verleidelijke vrouwen, al helemaal als die een ander toebehoren. Daardoor zou de maatschappelijke orde bewaard blijven. Niet toevallig luidt een van de Bijbelse tien geboden (Ex 20,17): “Gij zult de vrouw van uw naaste niet begeren.”

Oedipe et Antigone (Charles François Jalabert – 1842)Ook bij Sophocles is het respect voor de maatschappelijke taboes een goddelijke eis. Overtredingen ervan wekken dan ook goddelijke toorn. In het Thebe van Oedipus veruitwendigt die toorn zich als de pest. De Thebanen zijn er evenwel van overtuigd dat ze die goddelijke, gewelddadige rampspoed kunnen bezweren door het juiste offer te brengen. En wie komt daar meer voor in aanmerking dan Oedipus, de man die op een incestueuze manier een ordelijke samenleving verziekt als koningsmoordenaar en vrouwensteler? Uiteindelijk zal Oedipus de redenering van zijn stadsgenoten volgen en op een heroïsche wijze zijn schuld en boete aanvaarden. Daardoor is de eeuwige, door goddelijke krachten bepaalde orde, alvast tijdelijk opnieuw hersteld. En Oedipus die als een redder is binnengehaald en vervolgens als een monster is verguisd, wordt door zijn zelfopoffering opnieuw redder. Eind goed, al goed.

Dat mythologisch wereldbeeld, waarbij mensen slechts figureren in een scenario dat door hogere krachten wordt geschreven en dat ten allen tijde vastligt, is ook aanwezig in de Bijbel. Tegelijk echter zal, zoals hoger reeds werd gesteld, de joods-christelijke traditie de fundamenten van het mythologische wereldbeeld gaandeweg ontmaskeren en aan de kaak stellen. In het boek Job bijvoorbeeld, wordt het hoofdpersonage door opeenvolgende rampen getroffen. De vrienden van Job trachten hem ervan te overtuigen dat al die ellende onvermijdelijk is en deel moet uitmaken van een of ander goddelijk plan. Ze suggereren zelfs dat Job de goddelijke toorn waarschijnlijk zelf heeft opgewekt. In tegenstelling tot Oedipus volgt Job de redenering van zijn omgeving niet. Hij plaatst fundamentele vraagtekens bij het geloof in de onvermijdelijkheid van een door hogere krachten opgelegd scenario.

In joodse middens breekt het besef door dat de mens zijn lot enigszins in eigen handen kan nemen, zélf zijn levensscenario kan schrijven, en niet zomaar overgeleverd is aan de overweldigende krachten van natuur of fatum (zelfs niet als die krachten op een wetenschappelijke, neodarwinistische manier worden gedefinieerd; vandaar dat Slavoj Zizek mensen als Richard Dawkins and the like geen volwaardige atheïsten noemt).

Een christelijke cultuur, die uiteraard schatplichtig is aan de joodse erfenis, plaatst de menselijke vrijheid zeer expliciet in de context van een ethische verantwoordelijkheid voor de naaste. De tegenstanders van Jezus zijn ervan overtuigd dat Jezus moet verdwijnen om de orde te bewaren, alsof ze geen andere keuze hebben! De schrijver van het Johannesevangelie laat Jezus daarover het volgende zeggen (Joh 8,42-44):

“‘Als God uw vader was,’ zei Jezus, ‘dan zou u Mij liefhebben, want Ik ben van God uitgegaan en van Godswege ben Ik hier: Ik ben niet uit Mijzelf gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden. Weet u waarom u mijn taal niet verstaat? Omdat u niet in staat bent te luisteren naar mijn woord. U bent zonen van de duivel, die is uw vader, en u doet niets liever dan uitvoeren wat uw vader in de zin heeft. Vanaf het begin was hij een moordenaar en bevond hij zich buiten de waarheid, omdat er in hem geen waarheid is. Als hij leugentaal spreekt, spreekt hij zoals hij geaard is: hij is een geboren leugenaar.’”

De “duivel” waarop Jezus doelt, is niets anders dan een verpersoonlijking van het zondebokmechanisme. De duivel is “vanaf het begin een moordenaar en een leugenaar”. De menselijke cultuur “begint met een moord en een leugen” – het zondebokmechanisme – en vertelt telkens opnieuw leugenachtige verhalen om uitsluitingsmechanismen en offers te rechtvaardigen. De tegenstanders van Jezus doen hetzelfde. Met zogezegd nobele bedoelingen verhullen ze hun angst om hun machtspositie kwijt te spelen, evenals hun jaloezie tegenover Jezus. De Joodse leiders, vooral farizeeën en hogepriesters, blijven Jezus voorstellen als een bedreiging voor het voortbestaan van de Joodse natie. Volgens hen zou Jezus’ populariteit immers uiteindelijk de Romeinse bezetter verontrusten, en die zou dan vroegtijdig een gevreesde opstand in de kiem willen smoren (Joh 11,47-48):

“De hogepriesters en farizeeën belegden toen een vergadering en zeiden: ‘Wat bereiken we eigenlijk? Kijk maar eens hoeveel tekenen Hij verricht! Als we Hem zo laten doorgaan, zal iedereen nog in Hem gaan geloven, en dan komen de Romeinen en zien we alles verloren gaan: onze heilige plaats en onze natie.’”

Zodra ze Jezus als een pretendent van het koningschap hebben afgeschilderd, en als veroorzaker van een mogelijke burgeroorlog, kunnen de Joodse leiders zijn dood gemakkelijker legitimeren (Joh 11,49-50):

“Een van hen, Kajafas – hij was dat jaar hogepriester – nam het woord en zei: ‘Gebruik toch uw verstand! U ziet niet in dat het in uw eigen belang is wanneer één mens sterft voor het volk en niet onze hele natie ten onder gaat.’”

De evangeliën houden echter de onschuld van Jezus staande: hij heeft niet de intentie om een chaotische burgeroorlog te ontketenen in concurrentie met de machthebbers van zijn tijd. Een rijk waarin liefde en barmhartigheid heerst, is een rijk dat niet gebaseerd is op het offeren van een “vijandige concurrent”. Jezus is geen leider die zijn volgelingen oproept tot een gewapende strijd. Vandaar dat Jezus na zijn arrestatie kan zeggen, tijdens een ondervraging door de Romeinse gouverneur Pilatus, dat hij een ander soort koning is (Joh 18,36):

“Jezus antwoordde: ‘Mijn koningschap is niet van deze wereld. Als mijn koningschap van deze wereld was, zouden mijn dienaars er wel voor gevochten hebben dat Ik niet aan de Joden werd overgeleverd. Mijn koningschap is echter niet van deze wereld.’”

Ecce Homo by Antonio Ciseri c. 1880Daarop verkondigt Pilatus aan de verzamelde menigte (Joh 18,38):

“Ik acht Hem volstrekt onschuldig.”

De waarheid is dat Jezus een zondebok is zoals ook Linde dat was (zie hoger). De werkelijke oorzaak van het verlangen om Jezus uit te sluiten, ligt niet bij het slachtoffer zelf – Jezus -, maar alweer bij mimetische processen, waaronder jaloezie. Onder andere de auteur van het Matteüsevangelie wijst daarop door aan Pilatus een gedachte toe te schrijven (Mt 27,18):

“Pilatus wist dat ze Jezus uit afgunst hadden overgeleverd.”

Jezus’ eigen leerlingen laten zich dan weer vooral leiden door de angst om uit de sociale boot te vallen (het mimetische proces van groepsconformisme). Petrus beschouwt zichzelf aanvankelijk als een held die Jezus nooit in de steek zal laten, maar als puntje bij paaltje komt en Jezus is gearresteerd, beweert hij Jezus niet te kennen (het christelijk verhaal is pijnlijk realistisch voor wie in romantische en narcistische utopieën aangaande zichzelf en de wereld gelooft). Op die manier zijn hij en de andere leerlingen medeverantwoordelijk voor het offer van Jezus. Hun angst voor sociale afstraffingen, en hun liefde voor een sociaal aanvaardbaar imago, zijn groter dan hun liefde voor Jezus en voor wie ze zelf werkelijk zijn. In plaats van hun leugenachtig sociaal profiel te verliezen omwille van Jezus en daardoor ook zichzelf te redden, offeren ze zichzelf en Jezus op aan “de afgodendienst van sociaal prestige”. In de poging om hun leven te redden, verliezen ze hun leven aan een leugenachtige, inauthentieke identiteit.
Als anderen je aanvaarden omwille van je imago, aanvaarden ze je niet om wie je werkelijk bent. Je “schaadt jezelf” om succesvol te zijn, om “de wereld te winnen”. Je geeft je dus over aan een dynamiek die scherp door Jezus wordt geobserveerd (Lc 9,24-25):
“Wie zijn leven wil redden, zal het verliezen, maar wie zijn leven om Mij verliest, die zal het redden. Wat immers baat het de mens als hij de hele wereld wint, maar zichzelf verliest of schaadt?”
De duivel als verpersoonlijking van het zondebokmechanisme eist het offer van Jezus. Een God die liefde is, weigert offers. Jezus laat zich leiden door die liefde, een liefde die allesbehalve uit is op macht. Als hij, uit gehoorzaamheid aan die liefde, geen gewelddadige opstand ontketent om zijn kruisdood te voorkomen, dan doet hij dat precies omdat hij geen slachtoffers wil maken. In die zin en op een paradoxale manier, “offert Jezus zichzelf tegen het offer”.
Jezus kan dus wel degelijk zeggen: “Mijn koningschap is niet van deze wereld.” Jezus, die net als Oedipus aanvankelijk als de grote koninklijke redder wordt verwelkomd en daarna even hard wordt veracht, “redt” op een potentieel waarachtige manier. De gemeenschap van Thebe gelooft nog dat een zogezegd behekste figuur als Oedipus schuldig kan zijn aan een pestepidemie. Ze gelooft nog in goden die vanuit hun toorn om offers vragen. Het joods-christelijke gedachtegoed daagt daarentegen de mens uit om geen schijnoplossing te aanvaarden, maar echte verantwoordelijkheid op te nemen. De mythe over Oedipus houdt het zondebokmechanisme in stand. Hoe moreel laakbaar de daden van Oedipus ook zijn, ze zijn in werkelijkheid natuurlijk niet de oorzaak van de pest.
De christelijke versie van het Oedipusverhaal zou er radicaal anders uitzien: een gemeenschap die het offer van Oedipus als oplossing voor de pest weigert, gaat op zoek naar de werkelijke oorzaak van de pest en doet een revolutionaire medische ontdekking. De ontmaskering van het zondebokmechanisme als leugenachtig fundament voor het geloof in “pseudo-oorzaken” van rampen, maakt dus onder andere ook de wetenschap mogelijk als zoektocht naar de werkelijke oorzaken van allerlei problemen.
Een schema van de vergelijking tussen het Oedipusverhaal en het Jezusverhaal laat ook andere mogelijke uitwerkingen van de ontmaskering van het zondebokmechanisme zien. Een “vrede gebaseerd op offers” wordt een vraagteken, precies omdat de rechtvaardigingen voor die offers wegvallen:

Koning Oedipus versus Christus Jezus

Het evangelie over de ongerechtvaardigde kruisdood van Jezus maakt principieel een kruis over de leugenachtige propagandamythes waarmee zowel godsdienstige als seculiere religies uitsluitingsmechanismen en offers rechtvaardigen om “vrede” te verkrijgen (ook als die religies zichzelf “christelijk” noemen!). Precies omdat die leugenachtige mythes telkens weer opduiken in allerlei nieuwe gedaantes (groot en klein; in totalitaire regimes of op de speelplaats) blijft het christelijk verhaal urgent. Het is niet iets van het verleden, maar van een reeds aangezegde toekomst.

Christ of St John of the Cross (Salvador Dali)

Het verhaal over Linde (zie hoger) eindigt met een pleidooi van Lotte in het voordeel van Linde. Linde vindt plots een “advocaat” die haar zaak bepleit, bij Lottes eigen kliekje vriendinnen. Daardoor ontstaat er natuurlijk een conflict in dat kliekje. De gemakkelijke eensgezindheid ten koste van een gemeenschappelijke vijand valt weg. Niettemin verkiest Lotte het geweldloze conflict van een discussie, met alle risico’s voor haar eigen positie binnen de groep, boven de gewelddadige vrede door uitsluiting van Linde. Haar liefde voor Linde is groter dan haar angst om zelf te worden “geofferd”. Lotte laat, in tegenstelling tot Petrus en de andere apostelen bij de arrestatie van hun vriend Jezus (zie hoger), haar eigen identiteit dus niet langer afhangen van de immer tijdelijke en vergankelijke processen die sociaal prestige opleveren, maar van een liefde waarvoor ze geen prestaties moet leveren, en die haar vrij maakt om het voor zichzelf en anderen op te nemen.

Lotte krijgt aanvankelijk van Carolien, een beetje de leidster van haar kliekje, de raad om “te zwijgen” over Linde en niet langer de discussie aan te gaan, omwille van “de lieve vrede”. De meeste vriendinnen waren toch niet op andere gedachten te brengen, ze hadden hun oordeel over Linde klaar, en Lotte moest gewoon “de mening van anderen aanvaarden”. Lotte liet zich echter niet uit haar lood slaan, en ze vond inspiratie in het evangelie: “Jezus zweeg nooit om de lieve vrede, en hij toonde aan dat die vrede meestal eigenlijk helemaal niet zo lief is, en dat meningen vaak narcistische zelfrechtvaardigingen zijn die de waarheid geweld aandoen!” Carolien antwoordde: “Die Jezus liet zich uiteindelijk wel kruisigen!”

Silence (Martin Scorsese)Er bestaat geen groter pervertering van het christelijk verhaal dan die uitspraak van Carolien. Ze suggereert dat Lotte gewoon moet “slikken en knikken” om de sociale orde in stand te houden. Carolien gebruikt de kruisdood van Jezus om een nieuw, leugenachtig offermechanisme te rechtvaardigen, terwijl Jezus is gestorven opdat niemand meer zou worden geofferd, en om voor eens en altijd de leugenachtige rechtvaardigingen voor offers aan het licht te brengen. Jezus laat zich kruisigen opdat niemand anders meer zou moeten sterven. In die zin is hij “het lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt”. De film Silence, een spiritueel meesterwerk waaraan regisseur Martin Scorsese 28 jaar werkte, laat dat zien op een weergaloze manier. Het verhaal is de verfilming van de gelijknamige roman van Shusaku Endo, en het vertelt de lotgevallen van enkele jezuïeten in het Japan van de 17de eeuw. Christenen worden er vervolgd, en worden gedwongen om publiekelijk hun geloof af te zweren. Als ze dat niet doen, worden ze terechtgesteld. Een van de jezuïeten, Sebastião Rodrigues, komt op een bepaald moment tot het inzicht dat zijn pleidooi voor offerbereidheid is gebaseerd op trots, op een soort concurrentiestrijd met Jezus. Hij maakt van Jezus een idool, en gaat uiteindelijk een “mimetische rivaliteit” met hem aan in plaats van Jezus werkelijk “na te volgen” – zie Sören Kierkegaard (1813-1855): “Christus komt in de wereld als het voorbeeld, ons voortdurend op het hart drukkend: ‘Volg mij na, imiteer mij.’ Wij mensen geven er de voorkeur aan om hem in plaats daarvan te verafgoden.”

Rodrigues wil als het ware “een nieuwe Jezus” worden en diens plaats innemen, maar uiteindelijk ontdekt hij dat Jezus is gestorven “opdat niemand meer die plaats moet betrekken en aan de dood zou zijn overgeleverd”. De paradox van de film is dat Rodrigues zich pas waarlijk tot Christus bekeert op het moment dat hij zijn geloof publiekelijk afzweert (door een fumie, een prent met een afbeelding van Christus, te vertrappelen). Zijn identiteit is dan niet langer afhankelijk van sociaal prestige (hij is de zogezegde lafaard), van wat anderen over hem denkMartin Scorsese and Pope Francisen, maar ze wordt afhankelijk van een liefde die hem vraagt om zijn sociaal prestige “te verliezen”. Daardoor redt hij bovendien niet alleen zichzelf, maar ook anderen (die werden gemarteld zolang hij zijn geloof niet publiekelijk afzweerde).

In Silence zwijgt Rodrigues publiekelijk over wat er ten diepste leeft in zijn hart “om offers te vermijden”. In het verhaal over Linde is de context anders. De kunst is om te onderscheiden wat in een specifieke situatie de beste manier van handelen is. In het geval van Linde móet Lotte spreken “om offers te vermijden”. Het is bekend dat paus Franciscus ook vaak de binnenkerkelijke gemoederen beroert door niet te zwijgen over misstanden.

Lotte stapt in de barmhartige dynamiek waarvan Jezus van Nazareth de belichaming is. Jezus zaait tweedracht in de groep of maatschappelijke orde waartoe iemand behoort en die zich vaak manifesteert ten koste van een gemeenschappelijke vijand (bijvoorbeeld de overspelige vrouw in Joh 8,1-11). Niet toevallig beweert hij (Mt 10,34-36):

“Ik ben geen vrede komen brengen, maar een zwaard. Want Ik ben gekomen om een wig te drijven tussen zoon en vader, tussen dochter en moeder, tussen schoondochter en schoonmoeder; ja, huisgenoten worden vijanden.”

Die intentie van Jezus, om conflict te brengen waar een bepaalde orde heerst, vormt paradoxaal genoeg een pleidooi tegen geweld. “Bemin uw vijand,” zegt hij (Mt 5,44). Wie de externe vijand van de eigen groep niet langer veroordeelt op basis van een opgeklopt superioriteitsgevoel, creëert intern verdeeldheid (Mt 10,36): “Huisgenoten worden vijanden.” Dat is de logica zelve, wat zogenaamd “nieuwe atheïsten” ook mogen beweren over de veronderstelde irrationaliteit van godsdienstige tradities.

Kortom, Jezus pleit voor niet-gewelddadig conflict om een einde te stellen aan gewelddadige vrede (van deze wereld, gebaseerd op offers). Vandaar dat hij uiteindelijk kan zeggen (Joh 14, 27):

“Vrede laat Ik jullie na, mijn eigen vrede geef Ik jullie, een andere dan de wereld te bieden heeft.”

Daarbij laat hij niet na om bestaande structuren te herijken en te transformeren, eerder dan ze simpelweg te vernietigen (wat manicheïstisch zou zijn, en alweer zou resulteren in een “vrede gebaseerd op offers”).

III. “Barmhartigheid wil ik en geen offer” (Mt 9,13)

De figuur van Christus plaatst ieder mens, of die zichzelf nu gelovig noemt of niet, voor een fundamentele, tweevoudige uitdaging. Hij stelt vooreerst de vraag wat er zou gebeuren als je geen angst moet hebben voor mogelijke straffen bij de overtreding van allerlei regels en taboes. Daarnaast vraagt hij wat er zou gebeuren als je geen automatische beloning ontvangt voor het respecteren van diezelfde regels.

Als er geen (godsdienstige of wereldse) autoriteit is die de macht bezit om te straffen of te belonen, noch om zogenaamd “geoorloofd geweld” te gebruiken, dan zijn er fundamenteel twee mogelijkheden: ofwel breekt een chaotische strijd los om macht (die, eventueel, periodiek in vrede resulteert door het offeren van gemeenschappelijke vijanden en de schepping van nieuwe “zondeboksystemen” – zie fenomenen als IS en neonazistische groeperingen), ofwel ontstaat er een vrede die is gebaseerd op waarachtige liefde. Dat soort vrede is anders dan de “vrede” die is gebaseerd op de liefde voor de “hemel” van sociaal prestige en op de angst voor de “hel” van sociale afstraffingen. Het eerste mogelijke gevolg van machtsverlies bij gezagsdragers noemt de christelijke traditie het scenario van de “Apocalyps”, het tweede dat van het “Rijk Gods” (vanuit de overtuiging dat de liefde God is). Als leerkrachten niet meer de macht hebben om te straffen of te belonen, kan inderdaad een chaos losbarsten in klaslokalen, óf de leerkrachten zullen autoriteit toegewezen krijgen omdat leerlingen hen oprecht respecteren.

Slavoj Zizek wijst op die dubbelzinnige impact van de joods-christelijke traditie op de geschiedenis van de mensheid. Als de klassieke, leugenachtige “mythes” als rechtvaardigingen voor het respecteren van een bepaald soort “sacrale” hiërarchie wegvallen, dan wordt de mens vrij om oprecht lief te hebben, maar kan de mens ook vervallen in allesvernietigende rivaliteit met zijn medemens (Citaat uit Slavoj Zizek & Boris Gunjevic, God in Pain: Inversions of Apocalypse [Essay] Christianity Against the Sacred, Seven Stories Press, New York, 2012, p. 64; vertaling: Erik Buys):

slavoj zizek“Hierin schuilt de wereldhistorische breuk die wordt geïntroduceerd door de christelijke traditie: nu kennen we de waarheid over het sacrale, en kunnen we niet langer doen alsof we die waarheid niet kennen. De impact van die kennis is niet alleen bevrijdend, maar ook ten diepste ambigu: het ontneemt de samenleving de stabiliserende rol van het zondebokmechanisme en opent op die manier de ruimte voor geweld dat niet meer wordt ingedijkt door enige mythische limiet.”

Als kritiek op de klassieke, mythische rechtvaardigingen van hiërarchische systemen, is de joods-christelijke traditie op een principieel niveau een wegbereider van essentiële Verlichtingswaarden. Gezag en posities in de samenleving worden niet afgedwongen op basis van een soort “goddelijke wilsbeschikking” aangaande afkomst en traditie, maar op basis van verdiensten en wederzijds begrip voor elkaars zwakheden. De god als hoeksteen van een hiërarchisch gestructureerde samenleving, gebouwd op goddelijk gesanctioneerde taboes, rituelen en offers, kan dus nooit de christelijke god zijn, niettegenstaande die in de geschiedenis soms op die manier werd voorgesteld. Grote christelijke denkers hebben telkens kritiek geleverd op de pervertering van hun geloof, en het is bijvoorbeeld geen toeval dat het humanisme van Erasmus ontspringt aan het evangelie.

Kortom, de realiteit van de liefde wordt pas mogelijk als mensen elkaar niet “liefhebben” uit angst voor straffen of uit liefde voor een aimabel imago, maar uit de vrije dimensie van zelfrespect. De eerste Johannesbrief verwoordt het als volgt (1 Joh 4,18):

“De liefde laat geen ruimte voor angst; volmaakte liefde sluit angst uit, want angst veronderstelt straf. In iemand die angst kent, is de liefde geen werkelijkheid geworden.”

Een vrouw die een sluier draagt omwille van sociaal prestige, of wegens angst voor sociale represailles, ziet noch zichzelf, noch haar man graag. Een vrouw die de vrijheid heeft om van haar man te scheiden en om geen sluier te dragen, zonder dat ze sancties moet vrezen, kan pas bij haar man blijven en een sluier dragen uit oprechte liefde. Alleen de mondige, vrije, geëmancipeerde mens kan waarachtig liefhebben. Zolang de mens onderworpen blijft aan de angst voor een gewelddadige autoriteit (goddelijk of niet), is die liefde niet mogelijk. De gekruisigde Christus, als openbaring van de kwetsbare liefde die – volgens christenen – God is, bezit geen macht om liefde af te dwingen van mensen. Als mensen hem liefhebben, dan doen ze dat uit vrije wil. De machteloze Christus kan dus alleen oprechte liefde ontketenen. Als hij niet machteloos zou zijn, dan zou hij de “ruimte en macht” voor de authentieke liefde niet creëren. In een brief van 16 juli 1944 beschrijft Dietrich Bonhoeffer het verschil tussen de God van Christus en de archaïsch religieuze goden (de klassieke “behoeders van geweld” en de angstwekkende hoekstenen van een hiërarchisch gestructureerde wereld) op de volgende manier:

Dietrich Bonhoeffer“We kunnen niet redelijk zijn, als we niet erkennen dat we in de wereld moeten leven, ‘etsi deus non daretur’. En dat erkennen wij voor God! God zelf dwingt ons dit te erkennen. Zo brengt onze mondigheid ons tot de waarachtige kennis van onze situatie tegenover God. God doet ons weten dat wij moeten leven als diegenen, die hun leven inrichten zonder God. De God, die met ons is, is de God die ons verlaat (Mc  15,34)! De God die ons in de wereld doet leven zonder de werkhypothese God, is de God voor wiens aanschijn wij staan. Voor en met God leven wij zonder God. God laat zich uit de wereld terugdringen tot op het kruis, God is zwak en machteloos in de wereld en juist zo en alleen zo is Hij met ons en helpt Hij ons. In Mt 8,17 staat overduidelijk dat Christus ons niet helpt krachtens zijn almacht, maar krachtens zijn zwakheid, zijn lijden! Hier ligt het wezenlijke verschil met alle religies. Het religieuze in de mens verwijst hem in zijn nood naar Gods macht in de wereld, God is de deus ex machina. De Bijbel verwijst de mens naar Gods onmacht en lijden; alleen de lijdende God kan helpen. In zoverre kan men zeggen dat de geschetste ontwikkeling tot mondigheid, die afrekent met een verkeerde voorstelling van God, de blik vrijmaakt voor de God van de Bijbel, die door zijn machteloosheid in de wereld macht en ruimte krijgt.

Zoals blijkt uit het voorbeeld van gesluierde vrouwen, pleit het christelijk verhaal niet zozeer voor de afschaffing van wettelijke regels en culturele zeden in samenlevingen, maar bekritiseert ze wel de gebruikelijke rechtvaardigingen voor het respecteren van die regels en zeden. Angst voor mogelijk geweld zou geen drijfveer mogen zijn, wel liefde voor jezelf en de naaste. [Onderscheiden in welke mate je wordt gedreven door angst of liefde voor sociaal prestige enerzijds, en in welke mate door liefde voor jezelf en anderen anderzijds, noemt Ignatius van Loyola (1491-1556) “de onderscheiding van de geesten”.] Zie in dat verband bijvoorbeeld “Dilige et quod vis fac” van Augustinus (354-430) of Mc 2,27: “De sabbat is er voor de mens en niet de mens voor de sabbat.” In navolging van die laatste zin is het christelijk verhaal principieel gekant tegen de idolatrie van culturen: in de mate dat culturele gebruiken de liefde voor de mens in de weg staan, zijn ze relatief. Christelijk gezien moet een cultuur dus niet omwille van zichzelf in stand worden gehouden. Het is bijzonder vreemd dat sommige christenen dat schijnen te denken.

De eis tot liefde kan lastig lijken, maar dan vooral voor wie de gewoonte heeft ontwikkeld om anderen te respecteren op basis van angst voor straffen en streven naar beloningen. Het kereltje dat zich voorbeeldig gedraagt in de klas vanuit de hoop daarvoor betere punten te krijgen op het rapport, kan nog altijd een “wolf” voor zijn medeleerlingen zijn op de speelplaats. Interesse en respect voor leerstof omwille van de leerstof zelf, voor leerkrachten en medeleerlingen omwille van die mensen zelf – wat telkens getuigt van een spirituele houding –, schijnt hem door een vervreemdende schoolloopbaan bijna ondenkbaar geworden. En toch, beweert Jezus, is er niets menselijker dan het vermogen om lief te hebben, en is zijn oproep tot die liefde helemaal niet “zwaar” (Mt 11,28-30):

“Kom allen naar Mij toe die afgemat en belast zijn, en Ik zal u rust geven. Neem mijn juk op en kom bij Mij in de leer, omdat Ik zachtmoedig ben en eenvoudig van hart, en u zult rust vinden voor uw ziel. Want mijn juk is zacht en mijn last is licht.”

Het is nooit te laat om “lief te hebben, en daardoor over te gaan van een doods bestaan naar waarachtig leven” (zie 1 Joh 3,14). Het is nooit te laat om te “verrijzen”. “Voor alle mensen van goede wil” is de “vrede van een andere wereld” mogelijk, een vrede van een “barmhartigheid die geen offers wil” (Mt 9,13). Het is nooit te laat om vergeving te ontvangen van de Verrezen Gekruisigde. Door die vergeving hoef je je niet langer te verbergen achter leugenachtige zelfrechtvaardigingen, en kan je je opnieuw associëren met wie “sociaal gekruisigd” wordt. De geschonken ruimte van de zelfliefde maakt de liefde tot anderen mogelijk; het is die “Geest”, die dynamiek van liefde die de wereld “redt”.

et in terra pax

Slavoj Zizek on Atheism & Christianity

It is no secret that atheist philosopher, Slavoj Zizek, relies quite heavily on René Girard’s assessment of Christianity.

Slavoj Zizek refers to René Girard‘s work in the book God in Pain: Inversions of Apocalypse and concludes that Christianity, revealing the innocence of erstwhile sacrificial victims, “[undermines] the efficiency of the entire sacrificial mechanism of scapegoating: sacrifices (even of the magnitude of a holocaust) become hypocritical, inoperative, fake…” As this sacrificial mechanism is the cornerstone of religious behavior, Christianity thus indeed is “the religion of the end of religion” (atheist historian Marcel Gauchet). Zizek, still in the aforementioned essay, also briefly explains how Christianity potentially brings to an end the ever-present sacrificial temptation: “Following René Girard, Dupuy demonstrates how Christianity stages the same sacrificial process [of archaic religion], but with a crucially different cognitive spin: the story is not told by the collective which stages the sacrifice, but by the victim, from the standpoint of the victim whose full innocence is thereby asserted. (The first step towards this reversal can be discerned already in the book of Job, where the story is told from the standpoint of the innocent victim of divine wrath.)” This assessment of Christianity could also help to understand Dietrich Bonhoeffer’s call for a “religionless Christianity” (or maybe we should speak of a Christianity transforming religion rather than destroying it – click here for more).

In other words, Christianity is – in a profound sense – one of the main sources of secularization. Secular societies are challenged to build a world without “sacred sacrifices”. As Zizek notes, “the sacred sacrifice to the gods is the same as an act of murder – what makes it sacred is that it limits/contains violence, including murder, in everyday life.” Precisely because a secular society, heir to the dismantlement of “the archaic sacred” by Christianity, no longer possesses the traditional religious means to contain violence, it has to find other ways to deal with violence, or else destroy itself. Zizek quotes Jean-Pierre Dupuy in this regard: “Concerning Christianity, it is not a morality but an epistemology: it says the truth about the sacred, and thereby deprives it of its creative power, for better or for worse.” And Zizek continues: “Therein resides the world-historical rupture introduced by Christianity: now we know [the truth about the sacred], and can no longer pretend that we don’t. And, as we have already seen, the impact of this knowledge is not only liberating, but deeply ambiguous: it also deprives society of the stabilizing role of scapegoating and thus opens up the space for violence not contained by any mythic limit.”

(Quotes from Zizek in Slavoj Zizek & Boris Gunjevic, God in Pain: Inversions of Apocalypse [Essay] Christianity Against the Sacred, Seven Stories Press, New York, 2012, pp. 63-64).

Zizek’s understanding of Christianity, in line with Christians like Girard, Chesterton and Bonhoeffer (see below), allows him to criticize the “religious atheism” of people like Richard Dawkins, Christopher Hitchens, Sam Harris and the like. For instance in the clip below:

Chesterton‘s reading of those famous ‘Eli, Eli, lama sabachtani?’ (‘Father, why have you forsaken me?’) is that only in Christianity, and for him this is crucial, God himself becomes for a moment an atheist. And this is so tremendously important for me.

I think far from this fashionable idea that the Christian era is over, you know, all of this Aquarius bullshit, and we are entering a new era… Yes, we are, but I don’t like this new era, neo-paganism and so on… I think that today precisely we should stick to this tremendous explosive impact, we are still not ready to confront it, of what Christianity is truly telling us.

This is why I like to say paradoxically that to be an atheist, but don’t be afraid, not in the Richard Dawkins – Christopher Hitchens sense, but this authentic atheism in the sense of experiencing the radical absence of any transcendent guarantee (and in this sense, for me, Stalinists, communists, Darwinists are not atheists… no, they always have some higher figure of necessity and so on…), you have to go through Christianity.

My formula is not just that I try to give some atheist reading of Christianity, how God is really meant, that’s bullshit, but that only through the Christian experience can you reach the abyss of what I call atheism, which, again, is something much more radical than all the bullshit of Richard Dawkins and so on.”

 

Zizek also explains how Christianity destroys every possible “scapegoat” people can use to escape their own freedom and responsibility. There is no “karma”, no “natural necessity”, etc. that justifies and explains why people are and behave as they do:

“The only way really to be an atheist is through Christianity. Christianity is much more atheist than the usual atheism, which can claim there is no God and so on, but nonetheless it retains a certain trust into the Big Other. This Big Other can be called natural necessity, evolution, or whatever. We humans are nonetheless reduced to a position within the harmonious whole of evolution, whatever, but the difficult thing to accept is again that there is no Big Other, no point of reference which guarantees meaning.”

 

Compare all this with the following quote from Dietrich Bonhoeffer (from Widerstand und Ergebung):

“Und wir können nicht redlich sein, ohne zu erkennen, daß wir in der Welt leben müssen — ,’etsi deus non daretur’. Und eben dies erkennen wir – vor Gott! Gott selbst zwingt uns zu dieser Erkenntnis. So führt uns unser Mündigwerden zu einer wahrhaftigeren Erkenntnis unsrer Lage vor Gott. Gott gibt uns zu wissen, daß wir leben müssen als solche, die mit dem Leben ohne Gott fertig werden. Der Gott, der mit uns ist, ist der Gott, der uns verläßt (Markus 15, 34)! Der Gott, der uns in der Welt leben läßt ohne die Arbeitshypothese Gott, ist der Gott, vor dem wir dauernd stehen. Vor und mit Gott leben wir ohne Gott. Gott läßt sich aus der Welt herausdrängen ans Kreuz, Gott ist ohnmächtig und schwach in der Welt und gerade und nur so ist er bei uns und hilft uns. Es ist Matthäus 8,17 ganz deutlich, daß Christus nicht hilft kraft seiner Allmacht, sondern kraft seiner Schwachheit, seines Leidens!

Hier liegt der entscheidende Unterschied zu allen Religionen. Die Religiosität des Menschen weist ihn in seiner Not an die Macht Gottes in der Welt, Gott ist der deus ex machina. Die Bibel weist den Menschen an die Ohnmacht und das Leiden Gottes; nur der leidende Gott kann helfen. Insofern kann man sagen, daß die beschriebene Entwicklung zur Mündigkeit der Welt, durch die mit einer falschen Gottesvorstellung aufgeräumt wird, den Blick frei macht für den Gott der Bibel, der durch seine Ohnmacht in der Welt Macht und Raum gewinnt. Hier wird wohl die ‘weltliche Interpretation’ einzusetzen haben.”

 

Atheism and Ethics

A WORLD WITHOUT RELIGION?

 The question is whether an atheist world would be a better world.

Religionless Christianity (Dietrich Bonhoeffer)Slavoj Zizek, atheist philosopher, refers to René Girard’s analysis of Christianity in God in Pain: Inversions of Apocalypse and concludes that Christianity, revealing the innocence of erstwhile sacrificial victims, “[undermines] the efficiency of the entire sacrificial mechanism of scapegoating: sacrifices (even of the magnitude of a holocaust) become hypocritical, inoperative, fake…” As this sacrificial mechanism is the cornerstone of religious behavior, Christianity thus indeed is “the religion of the end of religion” (atheist historian Marcel Gauchet). Zizek, still in the aforementioned essay, also briefly explains how Christianity potentially brings to an end the ever- present sacrificial temptation: “Following René Girard, Dupuy demonstrates how Christianity stages the same sacrificial process [of archaic religion], but with a crucially different cognitive spin: the story is not told by the collective which stages the sacrifice, but by the victim, from the standpoint of the victim whose full innocence is thereby asserted. (The first step towards this reversal can be discerned already in the book of Job, where the story is told from the standpoint of the innocent victim of divine wrath.)” This assessment of Christianity could also help to understand Dietrich Bonhoeffer’s call for a “religionless Christianity” (or maybe we should speak of a Christianity transforming religion rather than destroying it – click here for more).

In other words, Christianity is – in a profound sense – one of the main sources of secularization. Secular societies are challenged to build a world without “sacred sacrifices”. As Zizek notes, “the sacred sacrifice to the gods is the same as an act of murder – what makes it sacred is that it limits/contains violence, including murder, in everyday life.” Precisely because a secular society, heir to the dismantlement of “the archaic sacred” by Christianity, no longer possesses the traditional religious means to contain violence, it has to find other ways to deal with violence, or else destroy itself. Zizek quotes Jean-Pierre Dupuy in this regard: “Concerning Christianity, it is not a morality but an epistemology: it says the truth about the sacred, and thereby deprives it of its creative power, for better or for worse.” And Zizek continues: “Therein resides the world-historical rupture introduced by Christianity: now we know [the truth about the sacred], and can no longer pretend that we don’t. And, as we have already seen, the impact of this knowledge is not only liberating, but deeply ambiguous: it also deprives society of the stabilizing role of scapegoating and thus opens up the space for violence not contained by any mythic limit.”

(Quotes from Zizek in Slavoj Zizek & Boris Gunjevic, God in Pain: Inversions of Apocalypse [Essay] Christianity Against the Sacred, Seven Stories Press, New York, 2012, p. 63-64).

With these thoughts in mind, we can frame the question about the atheist world in another way. Can our world survive its own potential for violence without religion, without the traditional sacrificial mechanisms that try to limit violence?

 NEW ATHEIST RELIGION & AMORAL ATHEISM

four horsemen of new atheismAs it happens, we seem to regenerate the religious impulse. To this day we keep looking for scapegoats to be cast out of society in order to purify ourselves from the evils in our midst. It’s part of the way we build ‘the City of Man’. Richard Dawkins and Christopher Hitchens, two well-known spokesmen of the so-called ‘New Atheism’, clearly consider religion as one of the main sources of evil in the world. Hence, in their views, we would be better off without religion. But, precisely because of their tendency to blame theistic religion for “much of the evil in the world” and their attempts to expel or even sacrifice it, they create a new sacrificial religion, albeit an atheist one. How long before believers – without whom their theistic religion would not exist – no longer have the right to voice their views in the public sphere if the new atheists had their way?

The demonization of theistic religion by the new atheists is their way of suggesting the moral superiority of atheism. Their reasoning, however, is flawed and incomplete. Take, for instance, this challenge by Christopher Hitchens:

“Name one ethical statement made, or one ethical action performed, by a believer that could not have been uttered or done by a nonbeliever. And here is my second challenge. Can anyone think of a wicked statement made, or an evil action performed, precisely because of religious faith?”

Some people, thinking of the atrocities committed by Stalin, Mao and Pol Pot, try to make this a more balanced rhetorical statement by adding a question: Can anyone think of a wicked statement made, or an evil action performed, precisely because of atheism?

The new atheists already have their response to those who think that the crimes of Stalin et al. had anything to do with atheism. Richard Dawkins:

“What I do think is that there is some logical connection between believing in God and doing some, sometimes, evil things, but there’s no logical connection between them [Stalin, Mao, and Pol Pot] being atheists and doing evil things. It’s just incidentally true that, say, Mao Zedong and Joseph Stalin happened to be atheists, but that wasn’t what drove them. What drove them was a political ideology. It had nothing to do with atheism.”

Another atheist puts it this way:

“While Stalin and Mao were atheists, they did not perpetrate their atrocities because of their atheism. Atheism is simply the lack of belief in god. One cannot commit a crime in the name of ‘there is no god’. On the other hand, one can commit a crime in the name of ‘god’.”

This statement also implies that nothing good can be done in the name of atheism. Atheists can do good things like believers can do good things. The difference is that believers can do good things “in the name of god”. Atheists can do bad things like believers can do bad things. The difference is that believers can do bad things “in the name of god”. But, just like crimes cannot be done in the name of “there is no god”, good deeds cannot be done in the name of “there is no god”. Atheism is not immoral, neither is it moral. Atheism is amoral – it literally has no moral implications.

Therefore, it is not guaranteed that an atheist world would be a better world. It all depends on the ethics that will be developed in such a world. Moreover, theists and atheists alike can only believe that one ethical decision or even system is better than another. They can never prove this. Science observes and describes facts, it doesn’t morally judge them – we cannot move from what is to what ought. We’ve already seen the ethics of Stalin’s political ideology, to name but one example, and it’s highly questionable whether that was a good thing…  And if we would put some of the new atheist ideas into practice, we would regenerate a sacrificial system of potentially apocalyptic proportions. Sam Harris, for instance:

“Some propositions are so dangerous that it may even be ethical to kill people for believing them. This may seem an extraordinary claim, but it merely enunciates an ordinary fact about the world in which we live. Certain beliefs place their adherents beyond the reach of every peaceful means of persuasion, while inspiring them to commit acts of extraordinary violence against others. There is, in fact, no talking to some people. If they cannot be captured, and they often cannot, otherwise tolerant people may be justified in killing them in self-defense. This is what the United States attempted in Afghanistan, and it is what we and other Western powers are bound to attempt, at an even greater cost to ourselves and to innocents abroad, elsewhere in the Muslim world. We will continue to spill blood in what is, at bottom, a war of ideas.

sam harris condones murder (cartoon by blamethe1st)

Seen from the perspective of René Girard’s mimetic theory, these ideas of new atheists mirror the ideas of some of their fundamentalist counterparts (for more on this, click here to read and watch Religulous Atheism). The tiny proportion of theistic fundamentalists that take part in acts of violence justify their violence in a similar way. They think it is ethical to kill certain people in order to cleanse the world of evil. New atheists and theistic fundamentalists become mimetic (i.e. imitative) doubles – imitating each other’s ways of scapegoating. However, as a wise man once said, “Satan cannot cast out Satan”. We cannot destroy (the possibility of) violence by using violence. We cannot destroy fear if our politics of security justify themselves by constantly referring to the things we should be afraid of. We cannot destroy evil by using evil.

Dietrich Bonhoeffer on blindness to evil

In the end we’ll have to imagine a new peace, but not the (theist and atheist religious) peace of “this world”, which is based on sacrifice. It might be the peace this man speaks of:

“Peace I leave with you; my peace I give you. I do not give to you as the world gives. Do not let your hearts be troubled and do not be afraid.” (John 14:27)

Peace I leave with you

The End of Religion?

THE RELIGION OF THE END OF RELIGION

The contemporary French atheist historian Marcel Gauchet proposed the idea that Christianity is “the religion of the end of religion” in his book The Disenchantment of the World: A Political History of Religion (original French title: Le Désenchantement du monde. Une histoire politique de la religion, Gallimard, Paris, 1985). Together with fellow French atheist and philosopher Luc Ferry, he recaptured this idea among others in Le Religieux après la religion (Grasset, Paris, 2004).

The idea that the Judeo-Christian traditions play a major role in the secularization of western society is not new. It has been adopted time and again by researchers and intellectuals who each highlight different aspects of this process. German atheist philosopher Ernst Bloch (1885-1977) goes so far as to say that “only a Christian can be a good atheist and only an atheist can be a good Christian” in his book Atheism in Christianity. Bloch’s quote is reminiscent of accusations directed at Christians from time to time in Antiquity, namely that Christians were atheists. One finds a good example of this in The Martyrdom of Polycarp (2nd-3th century AD), an early Christian work recounting how Polycarp, bishop of Smyrna, was burned to death at the demands of a crowd that screamed against Christians Away with the Atheists; let Polycarp be sought out!

The reaction of the pagan crowds becomes especially clear from the point of view of René Girard’s reading of the biblical stories. Girard claims that “Christianity destroys mythology”. He convincingly argues that the Judeo-Christian scriptures eventually reveal the scapegoat mechanism as the cornerstone of ancient religious communities and their sacrificial rites. Hence it is not surprising that the gospels repeatedly denounce the importance of sacrificial rituals, for instance in Mark 12:33: “To love Him with all your heart, with all your understanding and with all your strength, and to love your neighbor as yourself is more important than all burnt offerings and sacrifices…” Referring to the prophetic traditions of the Old Testament, Jesus clearly reacts against a certain understanding of sacrifice – Matthew 9:13: “Go and learn what this means: ‘I desire mercy and not sacrifice…'” (see for example Hosea 6:6: “For I take pleasure in love, and not in sacrifices; and in the knowledge of God more than in burnt-offerings…”; or Psalm 51:16-17: “You do not delight in sacrifice, or I would bring it; you do not take pleasure in burnt offerings. My sacrifice, O God, is a broken spirit; a broken and contrite heart you, God, will not despise…”).

TRANSFORMING RELIGION

Perhaps it’s better to speak of a Christianity transforming religion and mythology than of a Christianity destroying them. In the Sermon on the Mount, Jesus says (Matthew 5:23-24): “If you are offering your gift at the altar and there remember that your brother or sister has something against you, leave your gift there in front of the altar. First go and be reconciled to them; then come and offer your gift.” So, instead of sacrifice being a means by which people try to resolve a crisis, it becomes a means by which people say grace for a peace they obtained by taking up their own responsibility.

The apostle Paul radically relativizes religious regulations and rituals – for instance in his letter to the Colossians (2:16-23): “Therefore do not let anyone judge you by what you eat or drink, or with regard to a religious festival, a New Moon celebration or a Sabbath day. These are a shadow of the things that were to come; the reality, however, is found in Christ. Do not let anyone who delights in false humility and the worship of angels disqualify you. Such a person also goes into great detail about what they have seen; they are puffed up with idle notions by their unspiritual mind. They have lost connection with the head, from whom the whole body, supported and held together by its ligaments and sinews, grows as God causes it to grow. Since you died with Christ to the elemental spiritual forces of this world, why, as though you still belonged to the world, do you submit to its rules: “Do not handle! Do not taste! Do not touch!”? These rules, which have to do with things that are all destined to perish with use, are based on merely human commands and teachings. Such regulations indeed have an appearance of wisdom, with their self-imposed worship, their false humility and their harsh treatment of the body, but they lack any value in restraining sensual indulgence.”

No wonder the early Christians were called ‘atheists’!

TRANSFORMING HUMAN RELATIONSHIPS:

FROM KARMA TO GRACE

The system of do ut des or quid pro quo as the main way to relate to others and to God is abandoned by Jesus. From the perspective of the gospels, a heavenly situation is a consequence of one’s actions, it is not the ultimate goal. The goal is to love others, even if this implies that one is not loved by others in return – although of course one loves guided by the hope that one will be loved (see: “Give and you shall be given…”, Luke 6:38). From this perspective one loves not in order to gain a reward in ‘heaven’, but the experience of Love has ‘heavenly effects’. A life of charity is guided by the question “What can I give to others who I don’t necessarily need (to others outside my usual circle of friends)?” That’s what Jesus is saying, among others, in his parable of the good Samaritan. We usually tend to pay attention to people who give us something that we seem to desire: some sort of recognition, comfort, a good feeling, nurturing, love and understanding. But other people are more than mere means to satisfy our needs and desires. If we only focus on what we are missing – on a ‘yin’ side that has to be complemented by a certain ‘yang’ – then we run the risk of walking passed the other we don’t seem to need to fill our voids, but who is in need himself.

The reality of charity and grace breaks through the balanced harmony of mutual friendships (see Matthew 5:43-48 and Luke 6:27-38). The story of grace disturbs the story of karma. It implies that we are willing to approach others out of freedom, and not because we depend on them to fulfill certain needs. It implies that we are willing to give ourselves to others from the fullness of our personality, sharing the qualities and talents we discovered in ourselves and dared to accept. That’s why, during the Catholic sacrament of marriage, weds are asked: “Have you come here freely and without reservation to give yourselves to each other in marriage?” That’s why Saint Francis prays: “Grant that I may not so much seek to be loved as to love…” For if we only seek to be loved, we will sooner or later take sides with the powerful to gain social recognition against the victims of the establishment.

Anyway: heavenly, paradisiac, indeed ‘peaceful’ situations which are based on sacrifice and scapegoating impulses are condemned by the Christ of the gospels. Jesus questions ‘natural’ ties of loyalty (Matthew 10:34-36: “Do not suppose that I have come to bring peace to the earth. I did not come to bring peace, but a sword. For I have come to turn a man against his father, a daughter against her mother, a daughter-in-law against her mother-in-law— a man’s enemies will be the members of his own household.”). We should never accept injustices, even if they are produced by our friends or relatives.

That’s why one could say, within this context, that “Christianity destroys religion” – the term religion referring to a “sacrificial system”. Dietrich Bonhoeffer (1906-1945) became very aware of the difference between sacrifical religions of the atheist Nazi regime and certain churches on the one hand, and the non-sacrificial ‘religion’ of Christ on the other.

DIETRICH BONHOEFFER’S RELIGIONLESS CHRISTIANITY

Dietrich Bonhoeffer was a German Lutheran pastor and theologian who actively opposed the state-controlled German Evangelical Church under Adolf Hitler. He co-founded the so-called Confessing Church. Because of his political involvement, he would eventually be imprisoned. On April 5th 1943, Bonhoeffer was arrested and taken to Tegel prison in Berlin. After a stay in the Buchenwald Concentration Camp, he ended up at Flossenburg, where he was hanged on April 9th 1945. He was 39 years old and died just 23 days before the end of the Second World War.

Bonhoeffer’s spiritual and theological writings, not least those from the time of his captivity, became very influential. Of special note is Bonhoeffer’s mention of a “religionless Christianity”. Hermes Donald Kreilkamp elaborates on Bonhoeffer’s understanding of the distinction between ‘religion’ and ‘Christianity’ (from Dietrich Bonhoeffer: Prophet of Human Solidarity):

Religion, for Bonhoeffer, was worship which had little contact or concern with the deeper currents of life. It was religion fostered by the Enlightenment, religion which involved the worship of a God remote from human life and worship little concerned with biblical social teachings. For some it might include a feeling of admiration for the universe or nature, with the divine as the origin of it all, but it was a kind of religion which included little or no sensitivity to God’s immanence in the world here and now, much less a sensitivity to his involvement in human suffering. For others such religion might foster a comfortable feeling of inward piety, of calm and repose, but with little concern for the needs of the hungry or the poor. A renewed Christianity, Bonhoeffer was convinced, will slough off such religion, to be true to the ideals set by Christ its Lord and by James.

The philosophers of the age of Enlightenment had talked much about proving the existence of God by abstract reasoning, proceeding from various intellectual data or abstract principles. Such philosophers or theologians could spend hours showing the harmony of the universe and the unity of its laws, giving every indication of their divine origin. Such thinkers took religion as a quite natural phenomenon and considered it fitting to regard the being of such a God with awe, but they had little concern about how one actually went about, from day to day, worshiping such a God in human community.

Insofar as the Deistic notion of God and of religion took hold on the minds even of Christians, religion became simply an extolling of the glory of God in nature rather than an involvement with his struggle in human nature. As Bonhoeffer noted, the outcome even of the Lutheran reform was, unfortunately, not the perception of grace as something bought for us at a great price, but the notion of it as easily obtained, or, to use contemporary parlance, as cheap. What Bonhoeffer often pondered was what grace cost Jesus, and what it still costs to live as Jesus lived. Bonhoeffer reflected still more on the continuing need for renewal and reconciliation which, it seemed to him, his church refused to consider, choosing not to preach about, or to speak out on, the social injustices of the time – the needs of the poor and those in prisons and concentration camps.

Adam Ericksen of The Raven Foundation wrote a sermon, commenting on Isaiah 65:17-25, Psalm 98 and Luke 21:5-9, in which he refers to Dietrich Bonhoeffer and the notion of “religionless Christianity”. Ericksen sketches out the context in which Bonhoeffer used this notion:

Excerpts from

Dietrich Bonhoeffer – Religionless Christianity – Thrown Into the Arms of Mercy

During the first half of the 20th century, there was a major German theologian. He was brilliant and his books, especially those on the great reformer Martin Luther, remain influential. As a man, he was well respected and well-liked by his colleagues and his students. He was gracious to his friends and his foes. He was known for being a mediator.  He didn’t like the theological or political extremes and he avoided making radical statements. His name was Paul Althaus. Althaus was described by his colleagues as having “no character defects … he [exhibited] … a warm and humane personality.  He was the perfect gentleman, friend and teacher.” (Robert P. Ericksen, Theologians Under Hitler, [New Haven, CT: Yale University Press, 1985] 79).

We tend to value moderation and especially as we look upon the present American political climate, we can appreciate Althaus’s spirit of moderation.

But, moderation is relative to any culture. You see, by mediating between the extremes of his theological and political cultural context, Althaus gave his support to Adolf Hitler and the Nazi regime.

You and I, of course, can easily judge this not as moderation, but as extremely reprehensible. Still, Althaus and his colleagues saw him as a moderate, and according to his cultural context, in many ways he was. He critiqued some Nazi practices, but overall he was pleased with the political climate. Some theologians within Germany even thought Hitler would deliver the Kingdom of God. This sentiment was too extreme for Althaus, but he associated Hitler’s rise to power in 1933 with a religious sentiment. For Hitler gave the German people “a sense of unity, of calling, of obedience and of profound meaning in life, all of which are religious in nature.” (Ericksen, 85).

[…]

Rather than being a mediator, Dietrich Bonhoeffer was a radical. He knew that his culture demanded a divided loyalty. Indeed, this was an apocalyptic moment in world history. Hitler came, saying, “I am he!” Jesus warned us about just such a person, but Althaus, like many German Christians, wanted both Hitler and Christ. But Bonhoeffer knew the way of Hitler was incompatible with the way of Christ. Like the early Christians had to choose between Caesar and Christ, Bonhoeffer knew that his 20th century Germans had to choose between Hitler and Christ. There could be no middle ground; there was no room for moderation.

[…]

Racist Nazi laws defined the Jewish people as less than Volk; indeed, as less than human.  This, as we know, led to the most horrific genocide the world has known. And it was supported by many religious people.

If this is what religion does, Bonhoeffer asserted, then the world needed a “religionless Christianity.” Rather than emphasizing “religion” Christianity should emphasize the God revealed through Christ. A Christ centered Christianity has nothing to do with a religion that devalues human beings and makes them into victims. Rather, a Christ centered Christianity means that Christians would confront abuses of power and stand with the victims of political regimes. Bonhoeffer wrote that Christians, and the church, are obliged to do just that. He wrote, “In the first place, [the church] can ask the state whether its actions are legitimate and in accordance with its character as state, [in other words] [the church] can throw the state back on its responsibilities. Secondly, [the church] can aid the victims of state action. The church has an unconditional obligation to the victims of any ordering of society, even if they do not belong to the Christian community. The third possibility is not just to bandage the victims under the wheel, but to put a spoke in the wheel itself.” (Dietrich Bonhoeffer, No Rusty Swords, 221. Quoted from Renate Wind, Dietrich Bonhoeffer: A Spoke in the Wheel, [Gran Rapids: Wm. B. Eerdmans, 2002] 69).

It was this unconditional obligation to the victims that led Bonhoeffer to stand with the Jewish people, and yet he didn’t want to create further victims.  For most of his life, he took a non-violent stance against Hitler.  In his most influential book, The Cost of Discipleship, Bonhoeffer had to have had Hitler in mind when he wrote that when Jesus says, “love your enemies”, “Jesus means those who are quite intractable and utterly unresponsive to our love, who forgive us nothing when we forgive them all, who requite our love with hatred and our service with derision … Love asks nothing in return, but seeks those who need it.  And who needs it more than those who are consumed with hatred and are utterly devoid of love.” (Dietrich Bonhoeffer, The Cost of Discipleship, 148).

And, yet, we know that Bonhoeffer participated in a plot to kill his enemy, Hitler. He took no pleasure in that plot. He didn’t see it as the will of God. It is a false religion that supports killing another person in the name of God. Bonhoeffer’s reasons for participating in the plot to kill Hitler primarily had to do with guilt and responsibility; the modern German theologian Renate Wind states that Bonhoeffer “faced the question which was the greater guilt, that of tolerating the Hitler dictatorship or that of removing it. In particular,” Bonhoeffer believed that “anyone who was not ready to kill Hitler was guilty of mass murder.” And yet, Wind claims that Bonhoeffer “left no doubt that any use of force is and remains guilt.” (All quotes in this paragraph from Renate Wind, Dietrich Bonhoeffer: A Spoke in the Wheel, 144).

Human violence and the age old human religion that pits “us against them” put Bonhoeffer in a lose-lose situation. There were no good choices. He now felt the most responsible choice was to use violence. But he took responsibility for it. He never projected that violence upon the God revealed in Christ. So, as a man of integrity, before he plotted to kill Hitler, Bonhoeffer officially and deliberately left the church of Christ.

The plot to kill Hitler failed and Bonhoeffer was imprisoned. While in prison, he wrote letters to his friends. In one of those letters he reflected upon his life and upon his own sense of responsibility and of guilt. He wrote that the only hope we have amidst “life’s duties, problems … experiences and perplexities” is to “throw ourselves completely into the arms of God.”

Near the end of that letter Bonhoeffer gave this blessing to his friend, “May God in his mercy lead us through these times; but above all, may he lead us to himself.” (Dietrich Bonhoeffer, Letters and Papers From Prison [New York: Simon and Schuster, 1997] 370).

Despite his own experience of persecution and the horrors surrounding him, Bonhoeffer lived and died believing in the God revealed through Christ. Bonhoeffer was executed just a few weeks before World War II ended. His last words were, “This is the end. For me, the beginning of life.” (Renate Wind, Dietrich Bonhoeffer: A Spoke in the Wheel, 180).

WHY I HATE RELIGION, BUT LOVE JESUS

Jeff Bethke wrote a rap poem that caused quite a stir on YouTube, recapturing the idea that Christianity brings an end to religion. I understand Why I Hate Religion, But Love Jesus as a poetic expression. From a Girardian point of view there might arise some problems in his depiction of atonement. Nevertheless, it should be quite clear from what is mentioned in this post so far why Bethke distinguishes between ‘religion’ and ‘Christ’s way of life’ (transforming ‘religion’ I’d say).

CLICK TO WATCH:

RELIGIOUS NEW ATHEISM

This video got a response from someone who calls himself The Amazing Atheist. It’s clear that The Amazing Atheist is not interested in a constructive dialogue with Christianity or other theistic traditions, unlike the above mentioned atheists (Marcel Gauchet, Luc Ferry, Ernst Bloch). He doesn’t seem to have the slightest idea where the distinction between ‘religion’ and ‘Christ’ comes from. It’s clear that The Amazing Atheist belongs to the religion of ‘new atheism’, which once again unites certain people against a common enemy, this time ‘theistic religions’. The religion of new atheism has some adherents in the Netherlands as well, and holds the ideology that theistic beliefs are stupid and that they are main sources of evil in the world. A religious upbringing, for example, is called ‘child abuse’. Not surprisingly, the website which brings some Dutch new atheists together is called god.voor.dommen, which translates to ‘god.for.stupids’. Reading that site, one gets the impression that many (not all!) atheists think of themselves as being intellectually and morally superior to theists.

Of course not every atheist is an anti-theist. It should be noted, however, that anti-theists base their conversations regarding theistic traditions on an initial aversion or even hatred against those traditions. A rationality guided by such sentiments is highly questionable. It has the tendency to stereotype ‘the enemy’, and to focus only on elements which seem to prove the stereotype. For example, the new atheists of god.voor.dommen sometimes accuse theists of having no sense of humour – theists should be able to accept all kinds of mockery regarding their religious traditions. I’d say: of course, but there are limits to humour. We all have our sensitivities, and it’s not too hard to take them into account. I discovered that some of the anti-theists on god.voor.dommen don’t like ‘copy paste’ procedures from previously posted messages in an online discussion. At first I thought it couldn’t be that irritating, but finally I realized some of my interlocutors were really annoyed by it. They didn’t think it was funny or helping the discussion.

People have the right to say they feel offended, and we shouldn’t justify our own actions too easily by holding the offended responsible for having “no sense of humour”. Normally, people don’t want to offend each other, and I guess most of us will apologize whenever we make a joke that is interpreted as an insult. I know I’ve had to say “I didn’t mean it that way” a couple of times. English model Katie Price is right for asking apologies from stand-up comedian Frankie Boyle after his ‘joke’ about her mentally disabled son Harvey – saying Price needed protection from a new boyfriend because her son might rape her. The defenders of Frankie Boyle appeal to the right to freedom of expression and of speech. As if Frankie Boyle is the real victim!

Freedom of speech is one of the great accomplishments of modernity, but it was intended to foster tolerance between citizens who have the right to hold different opinions. Nowadays it is often used to insult others. Hence the original idea of the freedom of speech is perverted. If someone feels insulted, it’s his problem… If he kills himself because of continuous verbal harassment and verbal violence, likewise… Apart from that, humour as a creative weapon that the powerless use to criticize the powerful is also threatened. Nazi Germany presented German citizens as victims of the so-called powerful Jews, mocking the Jews in caricatures, but the mass murder of Jews during the Holocaust reveals the real victims. Seeing Frankie Boyle next to Katie Price’s son Harvey I wonder if it’s so difficult to know which one of the two belongs to the powerless…

A NEW LANGUAGE

A NEW WAY OF COMMUNICATING WITH OTHERS

The final words of this post come from Dietrich Bonhoeffer, who really testified to the Word of Christ’s God of Love, hoping for new ways of communicating Christ’s grace in ever changing times:

“It will be a new language, perhaps quite non-religious, but liberating and redeeming – as was Jesus’ language; it will shock people and yet overcome them by its power; it will be the language of a new righteousness and truth, proclaiming God’s peace with men and the coming of his kingdom… Till then the Christian cause will be a silent and hidden affair, but there will be those who pray and do right and wait for God’s own time.”

CLICK TO WATCH a fragment from the biopic Bonhoeffer: Agent of Grace (2000, director: Eric Till):

Kierkegaard or C.C. DeVille?

Christ comes to the world as the example, constantly enjoining: Imitate me. We humans prefer to adore him instead. – Quote by Soren Kierkegaard (1813-1855).

To adore Christ means, in the sense that Kierkegaard uses the verb, to idolize him. When you idolize someone else, it often means that you secretly want to become this other person, that you want to take his ‘royal’ place, sometimes even by ‘murdering’ him. In other words, to idolize someone means that you’re not satisfied with yourself, that you’re not accepting yourself, that you don’t experience love for who you are. This explains why we tend to look for what others designate as desirable, and why we want to obtain a desirable position ourselves – i.e. why we want to become ‘perfect’ and ‘divine’ idols ourselves. For obtaining a desirable position seems to fulfill our need to feel loved. However, in the process of surrendering to an imitation of the desires of others we simply lose ourselves. Guided by what René Girard calls ‘mimetic’ (i.e. ‘imitative’) desire, we often want things for ourselves which alienate us from our ‘true’ nature and from our own, unique vocation. So, near the end of this process we’re not loved for who we are but because of the ‘status’ we seem to have gained. Jesus magnificently points out this tragic paradox: For whoever wants to save their life will lose it… What good is it for someone to gain the whole world, and yet lose or forfeit their very self?” (Luke 9:24a-25).

Sometimes the devil wants you to think that until you’re perfect don’t go talking to God. – Quote by C.C. DeVille.

As you can see in the film below, C.C. DeVille – what’s in an artist’s name? –, guitarist of ‘hair metal, glam rock’ band Poison, clearly understands how his early life relied heavily on the principles I just described. He admits giving in to an unhealthy sense of pride, to a desire for ‘status’. He quite literally says he wanted others to be envious of him. Indeed, envy is the negative side of mimetic desire, the flipside of admiration, and for a person who desires to be desirable it is a big achievement to feel envied. Yet C.C. DeVille felt his life was not fulfilled. He was not happy until he experienced, in his own words, ‘God’s grace’. He discovered the ‘unconditional love’ by which he was finally able to accept himself. The paradox is that, by obeying God’s call through Christ, he became free. “For whoever wants to save their life will lose it but whoever loses their life for me will save it,” Christ claims (in the completed Luke 9:24). That’s exactly what C.C. DeVille discovered, for truly imitating Christ means to accept yourself and others, not to be ashamed of oneself, and to be enabled to grow towards one’s ‘real’ and ‘honest’ vocation. It’s only when we’re accepting ourselves that we are able to approach others, not as means to fulfill our need to feel loved, but as the true ‘goals’ of our lives in the realm of Love, in the realm of a giving Grace that wants to be ‘imitated’ – and to imitate giving means to become ‘givers’ ourselves. That’s why St. Francis (1181-1226) prays: O Lord, grant that I may not so much seek to be loved, as to love…”

Being free means ‘being free for the other,’ because the other has bound me to him. Only in relationship with the other am I free. – Quote by Dietrich Bonhoeffer.

We are relational beings. We don’t develop relationships ‘out of the blue’, from a primal ‘individual freedom’. On the contrary, it’s the quality of our relationships which decides whether we become free or not – are we led by fear, envy and pride or by trust, grace and truthful honesty?

This post might seem a little weird. I realize that. Few of my friends in the world of music understand why I like ‘hair metal’ so much. This particular brand of rock music has never been a favorite among established pop criticism. I discovered it as a kid, and I was attracted first by the colorful extravaganza of the bands, the big choruses of the songs and the sheer joy displayed in live shows. ‘Hair metal’ felt like summer to me. Later on I discovered that behind this joyful image there often lurked an empty world of drug abuse, superficial relationships without real intimacy and just plain decadence. Yet, at the same time, some of the songs had a melancholic feel which betrayed a longing for more sustainable experiences in life.

Guitarist C.C. DeVille articulates this longing of ‘the soul’ in the following interview. I combined it with quotes by famous thinkers, mostly Christian. One of my pupils, who commences studies in philosophy next year, convinced me to try working with quotes. So, here you have it. I hope I’m able to show in this way that C.C. DeVille really understands what Christianity is all about. Because, let’s face it, especially in the academic world we all too often look down on the so-called ‘superficial’ world of popular culture. Well, at the margins of that world, at what seems to be the pinnacle of superficiality, we have a band like Poison. I dare you, dear reader, to look beyond everything you think to know about bands like these, and to move beyond certain ‘mimetic’ processes which convinced you to dismiss the members of ‘glam metal’ bands. True, Poison might not have written the best songs ever, but I do believe their music is honest – ‘what you hear is what you get’. And if you’re still looking for unexpected complexity and sophistication in this music genre, try a band like Winger – great musicianship combined with the compositional talents of lead singer Kip Winger (as is evidenced by his solo efforts).

Now, watch the interview with C.C. – what you see is what you get –, and click here

– CLICK TO WATCH:

Klik hier voor een Nederlandstalige weergave van de gebruikte

CITATEN VAN (VOORAL CHRISTELIJKE) DENKERS (PDF).