Jezus van Nazareth is geen klassiek mythologische held, en net daarom is hij Christus…
Wie ernaar zoekt, vindt op het wereldwijde web gemakkelijk vergelijkingen tussen Jezus van Nazareth en allerlei mythologische helden. Dat zulke vergelijkingen mogelijk zijn, is op zich niet vreemd. De auteurs van het Nieuwe Testament geloven immers dat Jezus van Nazareth ‘de Christus’ is, en om te verduidelijken wat dat betekent maken ze gebruik van alom gekende mythologische thema’s. Daarbij putten ze voornamelijk uit de Joodse traditie.
Dat soort observaties leidt regelmatig tot misvattingen. Er wordt wel eens geopperd dat mythologische verhalen en andere beeldende taal de historische werkelijkheid vooral geweld aandoen. Alsof schrijvers dergelijke taal alleen inzetten om met leugenachtige overdrijvingen hun publiek te betoveren. Het verhaal over een op het water lopende Jezus is in die optiek bijvoorbeeld een overdrijving van zijn uitmuntende schipperscapaciteiten. De aanhangers van de zogenaamde Jezusmythe gaan nog een stapje verder: uit de mythologische elementen van het Nieuwe Testament besluiten zij dat Jezus nooit heeft bestaan.
Beide ideeën zijn wetenschappelijk gezien onhoudbaar. Het eerste getuigt van onvoldoende inzicht in de doelstellingen van klassiek mythologische taal, het tweede van onvoldoende inzicht in het onderscheid tussen vorm en inhoud van een bewering. Als je bijvoorbeeld in een afscheidsrede voor de begrafenis van een vriend zegt dat jouw vriend soms een ‘echte teddybeer’ was, verwijst jouw uitspraak niet naar zijn eventueel dichtbehaarde lichaam. In plaats van een mogelijke realiteit (dichtbehaard lichaam) aan te grijpen om een fictie te lanceren (transformatie in een teddybeer), probeer je in beeldende taal uitdrukking te geven aan een diepmenselijke en tegelijk persoonlijke ervaring. Je geeft ook je visie weer op die ervaring. Natuurlijk doe je dat op een manier die voor mensen met een gelijkaardige culturele achtergrond verstaanbaar is, zonder bijkomende uitleg. Iedereen begrijpt onmiddellijk dat je de overledene als een gezellige en vriendelijke mens hebt meegemaakt. Wie wil peilen naar de waarheid van je bewering, moet niet vragen of de overledene soms werkelijk veranderde in een teddybeer. Hij moet vragen of je eerlijk verslag doet van je ervaring.
Hetzelfde geldt voor het verhaal over Jezus die op water loopt. De tijdgenoten van de evangelisten maken daarbij onmiddellijk associaties met onder andere het verhaal over Mozes die de Rode Zee splijt, en met de betekenissen van dat verhaal. In het licht daarvan is de vraag niet of Jezus werkelijk over water heeft gelopen, maar wel of mensen Jezus hebben ervaren als een ‘nieuwe Mozes’. En dat laatste betekent: als iemand die anderen vertrouwen en bevrijding tracht te bieden in stormachtige situaties.
Het is intussen wel al duidelijk in welke zin de aanhangers van de Jezusmythe de bal misslaan. Het is niet omdat je het verslag van de ervaringen met iemand op een mythologische manier vormgeeft dat de inhoud waarnaar je verwijst – namelijk die ervaringen en de persoon in kwestie – niet historisch zou zijn. Gemythologiseerde beweringen bestaan trouwens over veel historische figuren uit de oudheid. Ze zijn een geijkte manier om duidelijk te maken welke betekenis mensen als pakweg Alexander de Grote en keizer Augustus voor hun omgeving hebben. Op basis daarvan het historische karakter van die vorsten in twijfel trekken zou al te belachelijk zijn. Het is dan ook niet toevallig dat de hypothese van de Jezusmythe in de wereld van de historische kritiek geenszins ernstig wordt genomen (lees bijvoorbeeld: On Richard Carrier’s Doubts – pdf). In de wetenschappelijke wereld heeft de Jezusmythe hetzelfde statuut als het creationisme of de klimaatontkenning.
Uiteraard figureren in de meeste mythen louter fictieve personages. Maar zelfs dan geven die verhalen uitdrukking aan concrete ervaringen en bevatten ze een visie over hoe je ermee dient om te gaan. Het Bijbelverhaal over Adam en Eva of het daarop volgende over Kaïn en Abel gaan onder andere over jaloezie en waartoe die kan leiden. Tegelijk proberen ze daaromtrent goede raad te geven, wat in de volksmond ‘de moraal van het verhaal’ of ‘de levensles’ heet te zijn.
Wat betreft Jezus hebben de schrijvers van het Nieuwe Testament op velerlei wijze geprobeerd om de universele relevantie van de mens die ze als Christus beschouwen te verhelderen, en lang niet alleen door mythologische elementen te gebruiken. Eigenlijk behoren de nieuwtestamentische auteurs tot de grondleggers van een traditie die de ontmoeting met Jezus telkens weer mogelijk wil maken voor toekomstige generaties. Ondanks de vaak ontstellend lage wetenschappelijke kwaliteit van de vergelijkingen tussen evangelie en klassieke mythologie, kan dat soort onderneming wel degelijk licht werpen op wie Jezus is en wat hij ook nu voor mensen kan betekenen. Tenminste, als de vergelijking tussen de klassiek mythologische held en de figuur van Christus uit de evangeliën niet gedreven wordt door negatieve sentimenten aangaande de joods-christelijke traditie, noch door a priori apologetische bekommernissen.
Alleszins levert een grondige vergelijking tussen ‘mythe’ en ‘evangelie’ verrassende resultaten op. Er blijkt een radicaal verschil te bestaan tussen de klassiek mythologische held en de figuur van Christus uit de evangeliën. Onder andere de Frans-Amerikaanse denker René Girard (1923-2015) heeft daarop gewezen. In de wereld van de klassiek mythologische verteltrant zijn de verhalen over Christus de vreemde eend in de bijt. Die vreemdheid heeft overigens ook gevolgen voor wie niet vertrouwd is met het klassiek mythologische wereldbeeld. We blijven immers vaak leven vanuit dynamieken waarvoor de klassiek mythologische held een rolmodel vormt, terwijl de figuur van Christus als ‘alternatief rolmodel’ een fundamentele kritiek op die dynamieken levert.
De mythologische held denkt dat hij alleen zichzelf en anderen kan redden als hij een ‘monsterlijke vijand’ weet uit te schakelen of zelfs te doden. Paradoxaal genoeg zal hij soms denken dat hij zichzelf moet uitschakelen. Dat is het geval wanneer hij zichzelf als het probleem ziet. Oedipus is daarvan een voorbeeld. Hij kan als een archetype gelden voor wie zichzelf niet goed genoeg vindt voor deze wereld. Ook vandaag de dag beschuldigen veel mensen zichzelf voor de afwijzing en haat die ze van anderen ondervinden, terwijl de rechtvaardigingen voor die afwijzing en haat eigenlijk ongegrond zijn. Niettemin geraken sommigen zodanig overtuigd van hun negatieve zelfbeeld dat de wereld beter af lijkt zonder hen. Zelfmoord is de meest extreme uiting van die dynamiek.
Andere mythologische helden denken een monsterlijke vijand buiten zichzelf te moeten uitschakelen om de wereld te redden. Theseus behoort tot die dichtbevolkte groep. Mythen met dat soort helden geven de overtuiging weer dat de vestiging van een harmonieuze wereld offers eist. Wat of wie als boosaardig wordt beschouwd, moet er dan aan geloven. Voor sommigen zijn dat vandaag de dag ‘de ongelovigen en hun decadente levenswijze’, voor anderen ‘de gelovigen en hun achterlijke overtuigingen’, voor nog anderen etnische minderheden of politieke tegenstanders, enzovoort.
Een derde soort mythologische helden is bereid om zichzelf op te offeren in de strijd tegen de zogenaamd monsterlijke vijand. Achilles bewandelt dat pad. Hij lijkt wel een blauwdruk van de hedendaagse zelfmoordterrorist, of van de soldaat die bereid is om voor zijn vaderland te sterven. Tragisch (en op een bijzonder pijnlijke manier ook komisch) is natuurlijk dat zij zichzelf vernietigen uit angst om vernietigd te worden. In de evangeliën geeft Jezus die dynamiek weer als hij zegt: “Wie zijn leven wil redden, zal het verliezen.”
In tegenstelling tot de klassiek mythologische held in al zijn varianten, redt de figuur van Christus anderen omdat hij weigert te doden (of op een andere manier te ‘vernietigen’). In zijn dood weigert Christus zelfs niet alleen om anderen te vernietigen, maar weigert hij paradoxaal genoeg ook zichzelf te vernietigen: hij blijft de belichaming van de geweldloze, vergevende en leven gevende liefde die hij altijd is geweest. Omdat hij weigert geweld met geweld te beantwoorden, behoedt hij zowel (trouweloze) vrienden als haatdragende vijanden voor een burgeroorlog. Noch anderen, noch zichzelf doet hij geweld aan. Hij wordt gekruisigd.
Nogmaals, de dood heeft de liefdesdynamiek van waaruit Christus leeft niet kleingekregen. Integendeel, door te sterven heeft hij de dynamiek van geweldloze liefde volbracht. Als hij sterft aan het kruis kan hij niet meer bezwijken voor de verleiding om zelf geweld te gebruiken. Met zijn sterven sterft ook de macht van die verleiding. De logica van het offergeweld is alleen mogelijk indien het slachtoffer op een of andere manier kan voorgesteld worden als behorend tot het monsterachtige doembeeld van vernietigend geweld. Die voorstelling wordt onmogelijk in het geval van een weerloze, gekruisigde Christus. Aan het kruis openbaart Christus een liefde die zich onafhankelijk van de logica van machtsstrijd, offergeweld en de dood beweegt – en in die zin is ze ‘almachtig’.
Christus navolgen betekent zijn vergevingsgezinde terugtrekking uit de gewelddadige offerlogica navolgen, wat uiteindelijk zowel onze (al dan niet vijandige) naasten als onszelf redt. De manier waarop Nelson Mandela in 1990, bij zijn vrijlating na 27 jaar gevangenschap, de weg van de vergeving bewandelt in plaats van die van de wraak, is maar een van vele voorbeelden waaruit dat blijkt. Hemelvaartsdag (Ascensio Domini) symboliseert en viert het vertrouwen dat we als mensen in staat zijn om elkaars ‘verlosser’ te worden, ook zonder de onmiddellijke aanwezigheid van die Jezus waarin sommigen de Messias of Christus hebben herkend. Bevrijd van mythische illusies blijken mensen, zowel vroeger als nu, de werkelijkheid van de liefde waarnaar het Christusgebeuren verwijst vorm te kunnen geven. “De Geest waait waarheen Hij wil.” Ook dat behoort tot τὸ εὐαγγέλιον – het evangelie; vertaald: het ‘goede nieuws’.