Jezus van Nazareth is geen klassiek mythologische held, en net daarom is hij Christus…

Wie ernaar zoekt, vindt op het wereldwijde web gemakkelijk vergelijkingen tussen Jezus van Nazareth en allerlei mythologische helden. Dat zulke vergelijkingen mogelijk zijn, is op zich niet vreemd. De auteurs van het Nieuwe Testament geloven immers dat Jezus van Nazareth ‘de Christus’ is, en om te verduidelijken wat dat betekent maken ze gebruik van alom gekende mythologische thema’s. Daarbij putten ze voornamelijk uit de Joodse traditie.

Dat soort observaties leidt regelmatig tot misvattingen. Er wordt wel eens geopperd dat mythologische verhalen en andere beeldende taal de historische werkelijkheid vooral geweld aandoen. Alsof schrijvers dergelijke taal alleen inzetten om met leugenachtige overdrijvingen hun publiek te betoveren. Het verhaal over een op het water lopende Jezus is in die optiek bijvoorbeeld een overdrijving van zijn uitmuntende schipperscapaciteiten. De aanhangers van de zogenaamde Jezusmythe gaan nog een stapje verder: uit de mythologische elementen van het Nieuwe Testament besluiten zij dat Jezus nooit heeft bestaan.

Beide ideeën zijn wetenschappelijk gezien onhoudbaar. Het eerste getuigt van onvoldoende inzicht in de doelstellingen van klassiek mythologische taal, het tweede van onvoldoende inzicht in het onderscheid tussen vorm en inhoud van een bewering. Als je bijvoorbeeld in een afscheidsrede voor de begrafenis van een vriend zegt dat jouw vriend soms een ‘echte teddybeer’ was, verwijst jouw uitspraak niet naar zijn eventueel dichtbehaarde lichaam. In plaats van een mogelijke realiteit (dichtbehaard lichaam) aan te grijpen om een fictie te lanceren (transformatie in een teddybeer), probeer je in beeldende taal uitdrukking te geven aan een diepmenselijke en tegelijk persoonlijke ervaring. Je geeft ook je visie weer op die ervaring. Natuurlijk doe je dat op een manier die voor mensen met een gelijkaardige culturele achtergrond verstaanbaar is, zonder bijkomende uitleg. Iedereen begrijpt onmiddellijk dat je de overledene als een gezellige en vriendelijke mens hebt meegemaakt. Wie wil peilen naar de waarheid van je bewering, moet niet vragen of de overledene soms werkelijk veranderde in een teddybeer. Hij moet vragen of je eerlijk verslag doet van je ervaring.

Hetzelfde geldt voor het verhaal over Jezus die op water loopt. De tijdgenoten van de evangelisten maken daarbij onmiddellijk associaties met onder andere het verhaal over Mozes die de Rode Zee splijt, en met de betekenissen van dat verhaal. In het licht daarvan is de vraag niet of Jezus werkelijk over water heeft gelopen, maar wel of mensen Jezus hebben ervaren als een ‘nieuwe Mozes’. En dat laatste betekent: als iemand die anderen vertrouwen en bevrijding tracht te bieden in stormachtige situaties.

Het is intussen wel al duidelijk in welke zin de aanhangers van de Jezusmythe de bal misslaan. Het is niet omdat je het verslag van de ervaringen met iemand op een mythologische manier vormgeeft dat de inhoud waarnaar je verwijst – namelijk die ervaringen en de persoon in kwestie – niet historisch zou zijn. Gemythologiseerde beweringen bestaan trouwens over veel historische figuren uit de oudheid. Ze zijn een geijkte manier om duidelijk te maken welke betekenis mensen als pakweg Alexander de Grote en keizer Augustus voor hun omgeving hebben. Op basis daarvan het historische karakter van die vorsten in twijfel trekken zou al te belachelijk zijn. Het is dan ook niet toevallig dat de hypothese van de Jezusmythe in de wereld van de historische kritiek geenszins ernstig wordt genomen (lees bijvoorbeeld: On Richard Carrier’s Doubts – pdf). In de wetenschappelijke wereld heeft de Jezusmythe hetzelfde statuut als het creationisme of de klimaatontkenning.

Uiteraard figureren in de meeste mythen louter fictieve personages. Maar zelfs dan geven die verhalen uitdrukking aan concrete ervaringen en bevatten ze een visie over hoe je ermee dient om te gaan. Het Bijbelverhaal over Adam en Eva of het daarop volgende over Kaïn en Abel gaan onder andere over jaloezie en waartoe die kan leiden. Tegelijk proberen ze daaromtrent goede raad te geven, wat in de volksmond ‘de moraal van het verhaal’ of ‘de levensles’ heet te zijn.

Wat betreft Jezus hebben de schrijvers van het Nieuwe Testament op velerlei wijze geprobeerd om de universele relevantie van de mens die ze als Christus beschouwen te verhelderen, en lang niet alleen door mythologische elementen te gebruiken. Eigenlijk behoren de nieuwtestamentische auteurs tot de grondleggers van een traditie die de ontmoeting met Jezus telkens weer mogelijk wil maken voor toekomstige generaties. Ondanks de vaak ontstellend lage wetenschappelijke kwaliteit van de vergelijkingen tussen evangelie en klassieke mythologie, kan dat soort onderneming wel degelijk licht werpen op wie Jezus is en wat hij ook nu voor mensen kan betekenen. Tenminste, als de vergelijking tussen de klassiek mythologische held en de figuur van Christus uit de evangeliën niet gedreven wordt door negatieve sentimenten aangaande de joods-christelijke traditie, noch door a priori apologetische bekommernissen.

Alleszins levert een grondige vergelijking tussen ‘mythe’ en ‘evangelie’ verrassende resultaten op. Er blijkt een radicaal verschil te bestaan tussen de klassiek mythologische held en de figuur van Christus uit de evangeliën. Onder andere de Frans-Amerikaanse denker René Girard (1923-2015) heeft daarop gewezen. In de wereld van de klassiek mythologische verteltrant zijn de verhalen over Christus de vreemde eend in de bijt. Die vreemdheid heeft overigens ook gevolgen voor wie niet vertrouwd is met het klassiek mythologische wereldbeeld. We blijven immers vaak leven vanuit dynamieken waarvoor de klassiek mythologische held een rolmodel vormt, terwijl de figuur van Christus als ‘alternatief rolmodel’ een fundamentele kritiek op die dynamieken levert.

Oedipus of Myth vs Jesus of Gospel

De mythologische held denkt dat hij alleen zichzelf en anderen kan redden als hij een ‘monsterlijke vijand’ weet uit te schakelen of zelfs te doden. Paradoxaal genoeg zal hij soms denken dat hij zichzelf moet uitschakelen. Dat is het geval wanneer hij zichzelf als het probleem ziet. Oedipus is daarvan een voorbeeld. Hij kan als een archetype gelden voor wie zichzelf niet goed genoeg vindt voor deze wereld. Ook vandaag de dag beschuldigen veel mensen zichzelf voor de afwijzing en haat die ze van anderen ondervinden, terwijl de rechtvaardigingen voor die afwijzing en haat eigenlijk ongegrond zijn. Niettemin geraken sommigen zodanig overtuigd van hun negatieve zelfbeeld dat de wereld beter af lijkt zonder hen. Zelfmoord is de meest extreme uiting van die dynamiek.

Andere mythologische helden denken een monsterlijke vijand buiten zichzelf te moeten uitschakelen om de wereld te redden. Theseus behoort tot die dichtbevolkte groep. Mythen met dat soort helden geven de overtuiging weer dat de vestiging van een harmonieuze wereld offers eist. Wat of wie als boosaardig wordt beschouwd, moet er dan aan geloven. Voor sommigen zijn dat vandaag de dag ‘de ongelovigen en hun decadente levenswijze’, voor anderen ‘de gelovigen en hun achterlijke overtuigingen’, voor nog anderen etnische minderheden of politieke tegenstanders, enzovoort.

Een derde soort mythologische helden is bereid om zichzelf op te offeren in de strijd tegen de zogenaamd monsterlijke vijand. Achilles bewandelt dat pad. Hij lijkt wel een blauwdruk van de hedendaagse zelfmoordterrorist, of van de soldaat die bereid is om voor zijn vaderland te sterven. Tragisch (en op een bijzonder pijnlijke manier ook komisch) is natuurlijk dat zij zichzelf vernietigen uit angst om vernietigd te worden. In de evangeliën geeft Jezus die dynamiek weer als hij zegt: “Wie zijn leven wil redden, zal het verliezen.”

In tegenstelling tot de klassiek mythologische held in al zijn varianten, redt de figuur van Christus anderen omdat hij weigert te doden (of op een andere manier te ‘vernietigen’). In zijn dood weigert Christus zelfs niet alleen om anderen te vernietigen, maar weigert hij paradoxaal genoeg ook zichzelf te vernietigen: hij blijft de belichaming van de geweldloze, vergevende en leven gevende liefde die hij altijd is geweest. Omdat hij weigert geweld met geweld te beantwoorden, behoedt hij zowel (trouweloze) vrienden als haatdragende vijanden voor een burgeroorlog. Noch anderen, noch zichzelf doet hij geweld aan. Hij wordt gekruisigd.

Nogmaals, de dood heeft de liefdesdynamiek van waaruit Christus leeft niet kleingekregen. Integendeel, door te sterven heeft hij de dynamiek van geweldloze liefde volbracht. Als hij sterft aan het kruis kan hij niet meer bezwijken voor de verleiding om zelf geweld te gebruiken. Met zijn sterven sterft ook de macht van die verleiding. De logica van het offergeweld is alleen mogelijk indien het slachtoffer op een of andere manier kan voorgesteld worden als behorend tot het monsterachtige doembeeld van vernietigend geweld. Die voorstelling wordt onmogelijk in het geval van een weerloze, gekruisigde Christus. Aan het kruis openbaart Christus een liefde die zich onafhankelijk van de logica van machtsstrijd, offergeweld en de dood beweegt – en in die zin is ze ‘almachtig’.

Christus navolgen betekent zijn vergevingsgezinde terugtrekking uit de gewelddadige offerlogica navolgen, wat uiteindelijk zowel onze (al dan niet vijandige) naasten als onszelf redt. De manier waarop Nelson Mandela in 1990, bij zijn vrijlating na 27 jaar gevangenschap, de weg van de vergeving bewandelt in plaats van die van de wraak, is maar een van vele voorbeelden waaruit dat blijkt. Hemelvaartsdag (Ascensio Domini) symboliseert en viert het vertrouwen dat we als mensen in staat zijn om elkaars ‘verlosser’ te worden, ook zonder de onmiddellijke aanwezigheid van die Jezus waarin sommigen de Messias of Christus hebben herkend. Bevrijd van mythische illusies blijken mensen, zowel vroeger als nu, de werkelijkheid van de liefde waarnaar het Christusgebeuren verwijst vorm te kunnen geven. “De Geest waait waarheen Hij wil.” Ook dat behoort tot τὸ εὐαγγέλιον – het evangelie; vertaald: het ‘goede nieuws’.

“Ga, en zondig voortaan niet meer…”

Een oproep tot herbronning binnen de Rooms-Katholieke Kerk naar aanleiding van de recente stellingnamen van de Congregatie voor de Geloofsleer aangaande homoseksuele relaties.

Bezeten

In de evangeliën staat een eigenaardig verhaal over een bezeten man die zichzelf slaat met stenen (Marcus 5, 1-20). De manier waarop hij zichzelf behandelt, blijkt onder andere een imitatie te zijn van de manier waarop zijn stadsgenoten hem behandelen. Hij verblijft tussen de graven. Hij is duidelijk ‘dood’ voor zijn gemeenschap. Als je omgeving jou veroordeelt en waardeloos acht, vergroot de kans dat je jezelf ook niet langer respecteert.

De meerdere persoonlijkheden die de man in hun greep hebben, vormen de keerzijde van dat gebrek aan zelfliefde. Ze worden geboren uit een wanhopig streven naar waardering. Niets mag echter baten. Geen enkele identiteit lijkt bij anderen in de smaak te vallen. Het angstvallige verlangen naar sociale erkenning bereikt dus het tegenovergestelde van wat het beoogt: wie erdoor bevangen is, wint de wereld niet voor zich, maar geraakt juist meer en meer geïsoleerd (Marcus 8, 35-36).

Het evangelie verhaalt dat de bezeten man zich in die toestand van zelfverlies bevindt tot hij Jezus ontmoet. Jezus bevrijdt de man van een kuddementaliteit die bepaalt wat waarde heeft en wat niet. Hij biedt hem het vertrouwen om, in weerwil van die mentaliteit, zichzelf opnieuw te waarderen. De liefde die door Jezus wordt belichaamd, stelt de man in staat om zichzelf te beminnen.

Bevrijd

Jezus geeft ook de sleutel om die liefde in allerlei mogelijke situaties te ontketenen (Marcus 12, 30-31): “Bemin God en je naaste als jezelf.” Voor de Jood die Jezus is, houdt het eerste deel van dat dubbelgebod eigenlijk een radicaal verbod in. “God beminnen”, het eerste en belangrijkste van de tien geboden, betekent zoveel als “niets vergoddelijken” (Exodus 20, 4-5a)  of, in niet-religieuze taal: “niets verabsoluteren”.

De menselijke identiteit wordt op het eerste gezicht bepaald door een samenspel van biologische en culturele factoren, door nature en nurture. Jezus beweert echter dat we niet volledig afhangen van biologische impulsen en culturele normen. In zijn ogen zijn we ook “kind van God”. Daarmee bedoelt hij: kind van een liefde die niet gebonden is aan ‘natuurlijke’ of ‘culturele’ criteria.

Dat heeft waarlijk emancipatorische gevolgen. De bekende Nederlandse hersenonderzoeker Dick Swaab wijst bijvoorbeeld op een biologische aanleg voor pedofilie, maar dat betekent natuurlijk niet dat pedo-seksuele handelingen geoorloofd moeten zijn, zelfs niet als een of andere culturele context die toelaat. De ontmoeting met de ander is altijd ook een ontmoeting met een realiteit die anders is dan wat in het gezichtsveld van de eigen neiging of verbeelding verschijnt. In die zin roept de ander op tot een liefde die mensen bevrijdt van wat ze ‘moeten’ volgens lichamelijke impulsen en van wat ze ‘mogen’ volgens sociale normen.

De ander liefhebben is een werkelijkheid liefhebben die voorbij natuurlijke behoeftes, sociaal aangewakkerde verlangens of een cultureel gevormde verbeelding ligt. Paradoxaal genoeg brengt de overgave aan die liefde mensen tot zichzelf. Een pedofiele priester die ingaat tegen zijn neiging om kinderen seksueel te benaderen, is niet langer onderworpen aan een verwoestende affectieve dynamiek waarin hij ook zichzelf verliest. Hetzelfde geldt voor een alcoholverslaafde die zich uit liefde voor zijn naasten laat behandelen, ondanks bijvoorbeeld een gedoogcultuur aangaande alcoholgebruik in zijn werkomgeving. Overigens dient een samenleving de meest kwetsbaren tegen zichzelf te beschermen. Dat gaat van gedwongen opnames tot regelgeving in verband met seksualiteit. Immers, zelfs als een kind zogezegd instemt met seksuele handelingen door een volwassene, heeft die instemming meer dan waarschijnlijk te maken met manipulaties van de kant van de volwassene. In die lijn moet ook bijvoorbeeld regelgeving betreffende euthanasie bij minderjarigen van grote omzichtigheid getuigen.

Kortom, de liefde voor de ander als ander ondergraaft de verabsolutering van om het even welke lichamelijke neiging of cultureel en historisch bepaalde norm. Daardoor ontdekt ook degene die liefheeft zichzelf als toch nog “anders dan de optelsom van genetisch materiaal en opvoeding”. Wat de mens ten diepste bezielt, overstijgt dan ook wat zichtbaar en meetbaar is. De joods-christelijke traditie noemt die transcendentie “God”.

Realiteitsbesef

In de evangeliën schept Jezus voortdurend ruimte voor die bevrijdende transcendentie en het daarmee gepaard gaande grotere realiteitsbesef. Dat blijkt onder andere uit het welbekende verhaal over zijn ontmoeting met een overspelige vrouw (Johannes 8, 1-11). Op de vraag van een woedende menigte of die vrouw, naar aloude wetsgetrouwe gewoonte, moet gestenigd worden, antwoordt Jezus: “Wie zonder zonde is, mag de eerste steen werpen.” Dat is een geniaal antwoord. Jezus offert de bestaande orde immers niet zomaar op om, zoals veel machtswellustelingen voor en na hem, zijn eigen wetten te stellen. Integendeel, hij heroriënteert de bestaande regels naar een liefdesdynamiek die in plaats van slachtoffers ‘authentiek leven’ wil.

Wie na die woorden van Jezus nog een steen werpt, zou impliciet van zichzelf beweren perfect te zijn. Die persoon zou dus zichzelf vergoddelijken, en dat is een overtreding van het belangrijkste gebod in de joodse traditie. Jezus brengt de omstanders ertoe om “God te beminnen”, en dat wil zeggen dat ze zichzelf en hun culturele identiteit niet langer vergoddelijken.  Uiteindelijk is er niemand van de omstanders die de vrouw nog veroordeelt. Een realistischer kijk op eigen zwakheden en tekortkomingen, en de ermee gepaard gaande grotere zelfliefde, leidt blijkbaar tot het geven van ‘ademruimte’ aan anderen. Als je jezelf niet vergoddelijkt, kan je wel degelijk “je naaste beminnen als jezelf”.

Op het einde zegt Jezus tegen de vrouw: “Ik veroordeel u ook niet. Ga nu maar, en zondig voortaan niet meer.” De vraag is wat Jezus in deze context precies bedoelt met ‘zondigen’. In het verhaal over de bezeten man die zichzelf stenigt is dat overduidelijk. Omdat die man de negatieve blik van zijn omgeving op hem overneemt, is hij niet in staat om van zichzelf te houden. Daardoor kan hij ook voor anderen geen zegen zijn. De ‘zonde’ is in dit geval dus de verabsolutering van sociale normen en het gebrek aan zelfliefde en liefde voor anderen die er het gevolg van zijn. Jezus bevrijdt de man van dat kwaad en schenkt hem het vertrouwen om opnieuw van zichzelf te houden.

In het geval van de overspelige vrouw bevrijdt Jezus in de eerste plaats de omstanders van hun ‘zonde’, zijnde een verabsolutering van hun patriarchale culturele normen. Daardoor krijgt een vrouw die ooit is uitgehuwelijkt meer ruimte. Het is niet denkbeeldig dat haar eigen echtgenoot haar slecht behandelt en dat ze bij een geliefde voor wie ze wel zelf kiest respect vindt. ‘Leven in zonde’ zou dan betekenen: jezelf opnieuw onderwerpen aan de culturele normen die je echtgenoot gebruikt om macht over jou uit te oefenen. ‘Niet meer zondigen’ is dan: kiezen voor de geliefde van wie je respect krijgt, en vanuit dat herwonnen zelfrespect ‘vruchtbaar’ zijn voor anderen. De overspelige vrouw hoeft zichzelf niet langer te veroordelen, temeer daar Jezus ook haar omgeving heeft bekeerd tot de liefde die haar niet veroordeelt. Kortom, “ga nu maar, en zondig voortaan niet meer” betekent in dat opzicht: “Ga maar ten volle voor de situatie waarin je jezelf kan respecteren.”

Dood

In navolging van het optreden van die Jezus uit de evangeliën moet de Rooms-Katholieke Kerk erover waken om zichzelf niet te vergoddelijken. Zij mag haar eigen leer niet verabsoluteren. De Kerk en haar historisch gegroeide wetten zijn zelf niet God. Ook de Bijbel is zelf niet God. Kerk en Bijbel zijn op hun best wegen naar de bevrijdende liefde die zich in Jezus belichaamt. Vanwege die belichaming wordt hij ‘Christus’ genoemd en spreken zijn volgelingen over zichzelf als ‘christenen’ (en bijvoorbeeld niet als ‘bijbelsen’).

De recente verklaringen van de katholieke Congregatie voor de Geloofsleer aangaande homoseksuele relaties doen in het licht van Jezus’ optreden de vraag rijzen waar de ‘zonde’ zich precies situeert. “God liefhebben” doe je volgens het dubbelgebod ook “met heel je verstand”. Als de Congregatie zich beroept op de Bijbel, moet ze dat dus ook op een contextuele (historisch-kritische) manier doen. Die contextualisering behoort trouwens tot de traditie van de Kerk zelf. Als de Bijbel al homoseksuele relaties veroordeelt, dan is dat om dezelfde reden als waarom ze heteroseksuele relaties veroordeelt: het gaat om seksuele belevingen die de menselijke integriteit zouden aantasten. Verkrachtingen binnen (gearrangeerde) huwelijken zijn daarvan een voorbeeld. In dat geval zijn echtscheidingen aangewezen.

Een cultureel bepaalde morele opvatting die homoseksuele relaties veroordeelt als zondig (zoals recentelijk die van de Congregatie voor de Geloofsleer), is eveneens een broedplaats van discriminatie en geweld – ook van sommige mensen naar zichzelf toe. De ‘zonde’ situeert zich dus op het niveau van de opvatting die homoseksuele relaties veroordeelt. Die opvatting druist in tegen een liefdesdynamiek die mensen ten volle wil doen leven. Ze voeren naar ‘de dood’ (zie 1 Johannes 3, 14): “De mens zonder liefde is nog in het gebied van de dood” – zoals de man die zichzelf stenigt (zie hoger) “tussen de graven” verblijft. Kortom, in het licht van het evangelie is het een ‘zonde’ om homoseksuele relaties ‘zondig’ te noemen.

Leven

Een ethiek die mensen ertoe aanzet om zichzelf te ‘stenigen’ en hen verhindert om zichzelf te respecteren, moet te allen tijde onder kritiek geplaatst kunnen worden. Zeker als een gemeenschap trouw wil blijven aan haar roeping om de liefde van Christus gestalte te geven. In de Bijbel wordt niets God genoemd behalve die liefde (1 Johannes 4, 8). En die is zo radicaal dat ze de maatstaf vormt voor elke cultureel en historisch bepaalde norm om menselijke relaties vorm te geven. Ze zegt dat “regels er zijn voor de mens en niet omgekeerd” (Marcus 2, 27). Hoewel de liefde zich dus moet concretiseren via regels en normen, is ze zelf niet aan die regels gebonden. In die zin relativeert ze elke vergankelijke culturele ordening.

Vandaar dat, volgens Jezus, in de onvergankelijke leven-gevende dimensie van de liefde “mensen niet trouwen en ook niet worden uitgehuwelijkt” (Marcus 12, 25). In dezelfde lijn wijst Paulus op de betrekkelijkheid van de gebruiken waarmee de ene gemeenschap zich van een andere afgrenst. De liefde, belichaamd in Christus, maakt alle mensen tot één volk en doorbreekt culturele grenzen (Galaten 5, 6): “Want in Christus Jezus is niet de besnijdenis of de onbesnedenheid van belang, maar het geloof dat werkzaam is door de liefde.” Paulus ziet in Christus een liefde werkzaam die de hele schepping herijkt en die alle sociale begrenzingen, voortkomende uit aloude machtsspelletjes zowel binnen als tussen gemeenschappen, op losse schroeven zet (Kolossenzen 3, 10-11): “Bekleed u met de nieuwe mens, die wordt vernieuwd tot het ware inzicht, naar het beeld van zijn schepper. Dan is er geen sprake meer van Griek of Jood, besnedene of onbesnedene, barbaar, Skyth, slaaf, vrije mens. Maar alles in allen is Christus.”

Augustinus van Hippo (354-430), een van de belangrijkste kerkvaders, vat de kern van de houding waartoe de mens in navolging van Christus is geroepen. De mens die leeft vanuit Christus’ bevrijdende liefde heeft geen wetten nodig om te weten wat hij in de immer wisselende omstandigheden van een historisch gesitueerd bestaan moet doen of (niet) mag doen. Die ‘waarachtig levende’ mens geeft de juiste plaats aan ‘de wetten’. Hij interpreteert ze niet naar ‘de letter’ maar naar ‘de geest’ (2 Korintiërs 3, 5-6; Romeinen 2, 29), waarbij de liefde primeert en richting geeft. Augustinus schrijft dus allesbehalve toevallig (Ep.Io.tr. 7, 8): “Bemin en doe dan wat je wilt.” Als christenen dienen we ons telkens weer te laven aan die bron van liefde. Ja, dat geldt ook voor de katholieke Congregatie voor de Geloofsleer.

WHY WE HATE – EEN BESPREKING

WHY WE HATEIn de loop der jaren heb ik heel wat materiaal verzameld waarnaar expliciet in de documentaire-reeks Why We Hate wordt verwezen. Ik deel het relevante materiaal graag per aflevering, telkens ook met aanduiding van enkele kerngedachten. Wie interesse heeft in de psychosociale dynamieken die het menszijn beheersen, krijgt op die manier misschien aanzetten tot verdere reflectie.

WHY WE HATE – AFLEVERING 1: OORSPRONG

Kerngedachte 1: de bron van een bepaald soort liefde is dezelfde als die van haat

De eerste aflevering van Why We Hate laat zien hoe het vermogen dat ons in staat stelt om lief te hebben ook de bron kan zijn van haatdragend en gewelddadig gedrag. Empathie (het vermogen om je in te leven in de situatie van iemand anders) leidt niet automatisch tot liefde. Hoe meer we ons bijvoorbeeld verbonden voelen met de mensen van een eigen groep of kliek, hoe haatdragender we soms zijn tegenover mensen die we percipiëren als “vijanden” van onze bondgenoten.

De wereld van apen en mensapen houdt ons een spiegel voor aangaande de bokkesprongen van de empathie. In deze aflevering verwijst evolutionair antropoloog Brian Hare onder andere naar het onderzoek van zijn mentor, primatoloog Frans de Waal, in verband met vergelijkingsgedrag bij kapucijnaapjes. Op het moment dat één van twee zulke aapjes druiven krijgt in plaats van komkommer, wordt het aapje dat komkommer blijft krijgen gaandeweg kwaad. Het is niet de ongelijkheid op zich die voor die kwaadheid zorgt, maar wel het vermogen van het ene aapje om zich in te leven in het andere aapje. Door dat inlevingsvermogen kan het zijn eigen situatie vergelijken met de situatie van het andere aapje.

LINK: FAIRNESS STUDY (FRANS DE WAAL)

Ons menselijk rechtvaardigheidsgevoel, dat natuurlijk te maken heeft met dergelijk vergelijkingsvermogen, kan dus ook kwaadheid, haat en zelfs gewelddadige reacties veroorzaken. De paradox is dat een ervaring van verbondenheid (jezelf kunnen inleven in de situatie van een ander) in sommige omstandigheden leidt tot rivaliteit. Niet het verschil op zich veroorzaakt vaak problemen, wel de mate waarin mensen zich met elkaar identificeren. In dat identificatieproces verdwijnt juist het verschil – althans “theoretisch”. Als we iets verlangen of ambiëren omdat we ons vereenzelvigen met een bewonderde ander, dan zal die ander onze gehate rivaal worden op het moment dat we het wederzijds verlangde object niet kunnen of willen delen.

Kortom, net omdat we ons in de positie van iemand anders kunnen verplaatsen, omdat we kunnen doen alsof we iemand anders zijn, of nog anders geformuleerd, omdat we het vermogen hebben om anderen te imiteren, kunnen anderen ook onze rivaal en onze vijand worden. Het mimetisch (= imitatief) vermogen dat de basis vormt voor ons empathisch vermogen, kan resulteren in vormen van verbondenheid en liefde, maar ook in vormen van vijandschap en haat (voor meer, lees: The Two Sides of Mimesis: Girard’s Mimetic Theory, Embodied Simulation and Social Identification van Vittorio Gallese). René Girard heeft het verlangen op basis van een imitatief identificatieproces, dat soms leidt tot rivaliteit en geweld, de mimetische begeerte genoemd.

LINK: HET GEWELD ZIT DIEP IN ONS (DIRK DRAULANS)

Kerngedachte 2: de liefde voor een sociale status leidt tot zelfhaat en haat tegenover anderen

Cicela Hernandez vertelt in de eerste aflevering van Why We Hate hoe ze van “gepeste” zelf “pester” werd. Ook uit haar verhaal blijkt dat identificatieprocessen aan de basis liggen van haar haatdragend gedrag. Het slachtoffer dat ze het hardst had aangepakt, was een meisje waarin ze zichzelf herkende. Eigenlijk had Cicela naar zichzelf leren kijken door de ogen van wie haar vroeger pestte. Ze begon zichzelf in zekere zin te haten, waardoor ze ook anderen haatte in wie ze zichzelf weerspiegeld zag. Gedurende een vrij lange periode in haar middelbare schoolloopbaan imiteerde ze letterlijk het gewelddadige gedrag van de boosdoeners in haar leven. En waarschijnlijk zouden sommige van haar slachtoffers later op hun beurt pesters worden. Aldus houdt de vernietigende dynamiek van het geweld zichzelf in stand.

Het verhaal van Cicela maakt duidelijk dat het verlangen naar macht en status alweer berust op imitatieve processen. Cicela had geleerd om zich te spiegelen aan degenen die haar pestten, en op basis daarvan was ze beginnen te verlangen naar hun status en machtspositie. Tegelijk vergrootte dat de haat tegenover bepaalde aspecten van haar eigen persoonlijkheid. Kortom, de (mimetisch aangestuurde) liefde voor een sociale status binnen een “eigen” groep impliceert altijd een vorm van zelfhaat.

Anderzijds toont het verhaal van Megan Phelps-Roper in deze aflevering dat de liefde voor een groepsafhankelijk zelfbeeld niet alleen gepaard gaat met zelfhaat, maar ook met haat tegenover anderen. Megan is een voormalig lid van de Westboro Baptist Church, een fundamentalistische groep christenen die het vooral niet begrepen heeft op katholieke christenen, Joden en de LGBTQ-gemeenschap. Binnen de Westboro Baptist Church is er een grote samenhorigheid, geborgenheid, harmonie en vrede. Die vrede is echter gebaseerd op het uitsluiten en demoniseren van zogenaamde “vijanden”. Juist zoals sommige kliekjes in om het even welke context “vrede” creëren door anderen te onderdrukken of simpelweg af te wijzen.

Dat sociale afwijzing een vorm van geweld is met gelijkaardige effecten in de hersenen als fysiek geweld, komt ook aan bod in deze aflevering. School shootings zijn te begrijpen als wraakacties. De jonge daders imiteren het sociale geweld dat hun is aangedaan. Dat hun slachtoffers vaak niets met dat geweld te maken hebben, deert hen niet. In hun kwaadheid op de wereld beseffen ze zelfs niet dat ze eigenlijk zondebokken laten boeten. Bovendien leidt de grote media-aandacht soms tot copycat gedrag. Andere gefrustreerde jongeren die zich sociaal niet aanvaard voelen, zien in het gewelddadige gedrag van school shooters een manier om toch een vorm van sociale erkenning en aandacht op te eisen – zij het negatieve.

LINK: WOMEN AND THE SPIRITUAL CLASH WITH TERROR

Als lid van de Westboro Baptist Church werd Megan Phelps-Roper natuurlijk ook door een groot deel van de samenleving scheef bekeken en afgewezen. Alleen voelde zij niet de noodzaak om die ervaring van afwijzing te compenseren door een of ander fysiek haatmisdrijf. Ze ervoer immers waardering van haar familie.

Kerngedachte 3: kritiek van zelfbeelden is noodzakelijk voor waarachtige liefde en vrede

De getuigenis van Megan Phelps-Roper laat de gevaren zien van elke sociale constructie. Op het moment dat je denkt “verlicht” of “zuiver” te zijn omdat je niet behoort tot een bepaalde groep (in haar geval katholieken, Joden en de LGBTQ-gemeenschap), verblijf je eigenlijk in de duisternis die de menselijke soort al heel haar geschiedenis achtervolgt. De atheïst die zich heeft afgekeerd van bepaalde religieuze waanvoorstellingen en religie als bron van alle kwaad beschouwt, is in hetzelfde bedje ziek als de gelovige fundamentalist die vanuit eenzelfde superioriteitsgevoel het zogenaamd “kwaadaardige” atheïsme veracht.

Zolang het kwaad “buiten” de eigen groep en het eigen hart wordt geplaatst, kan het kwaad juist voortwoekeren. Je hebt dan immers een rechtvaardiging om groepen zogenaamde “boosdoeners”, “onverlichte barbaren” of “perverselingen” af te wijzen, te discrimineren of zelfs te elimineren. De geschiedenis bevat keer op keer de ironie dat het grootste geweld onder zowel religieuze als seculiere regimes wordt gedaan vanuit de overtuiging dat daarmee “een vreedzame wereld” wordt nagestreefd. Om dat soort psychisch, sociaal en/of fysiek geweld te vermijden is kritiek op die overtuiging binnen de eigen groep dus noodzakelijk.

Toevallig kwam Megan Phelps-Roper online in contact met de Jood David Abitbol en zijn blog, Jewlicious. In plaats van haar onmiddellijk te “klasseren”, ging hij met haar het inhoudelijke gesprek aan, meer specifiek het inhoudelijk theologische gesprek. Op die manier kon ze uiteindelijk breken met bepaalde ideeën uit haar groep en kon ze ook kritiek geven op het onrealistische beeld dat ze van zichzelf had gehad. Ze ontdekte dat de “buitenwereld” helemaal niet zo demonisch was als ze gewoon was te denken. Tegelijk ontdekte ze bij zichzelf dat ze helemaal niet zo “moreel superieur” was.

Megan had zich heel haar leven verbonden gevoeld met een groep die hartstochtelijk werd gehaat. In een poging om hun “vijanden” te overtroeven en zich op die manier van hen te onderscheiden, beantwoordde de groep die haat met haatberichten, wat de vicieuze cirkel van de intolerantie uiteindelijk in stand hield. De tragische paradox is dat de poging om de gelijkenissen met anderen te ontkennen ertoe leidt dat mensen juist steeds minder van elkaar verschillen en op elkaar beginnen te gelijken. Hoe meer haat met haat wordt beantwoord, hoe meer de hatende partijen elkaars dubbelgangers worden.

Daarentegen is het erkennen van een gedeelde menselijkheid de mogelijkheidsvoorwaarde om elkaars verschillen werkelijk te leren respecteren. Megans erkenning dat anderen in de eerste plaats “mens” waren zoals zij, maakte de liefde en het respect voor anderen mogelijk, alsook voor zichzelf, niettegenstaande ze werd uitgesloten door haar familie. Alleszins blijkt uit haar situatie dat intolerantie in de eerste plaats ligt bij mensen die anderen uitsluiten en de dialoog weigeren, en niet bij wie uitgesloten wordt.

Kerngedachte 4: geweldloos conflict in plaats van gewelddadige vrede is mogelijk

black-lives-matter-fontElke emancipatorische beweging moet zich afvragen in welke mate ze werkelijk emancipatorisch is. Wil de Black Lives Matter (BLM) beweging bijvoorbeeld geen factor zijn die de polarisatie in de samenleving aanwakkert, dan zal ze mogelijke kritiek niet automatisch mogen zien als een aanval op de beweging zelf. Als ze geen kritiek kan verdragen, dan kunnen vijanden van de beweging immers gemakkelijk zeggen: “Zie je wel, die beweging is niet eerlijk; ze wil bepaalde feiten niet onder ogen zien!” In dat geval speelt de beweging in de kaart van het racisme.

Als de beweging daarentegen werkelijk het racisme wil aanpakken (en dus eigenlijk zichzelf op termijn overbodig wil maken), dan zal ze mogelijke tegenstanders moeten ontwapenen door zich de reflex van een gezonde zelfkritiek eigen te maken. Want je wil niet vervallen in het mechanisme van een gesloten gemeenschap als de Westboro Baptist Church, waarbij een lid dat kritiek geeft op de eigen organisatie onmiddellijk als een “verrader” wordt verbannen. Zoiets houdt op termijn alleen maar een gewelddadige vrede in stand – een vrede die gebaseerd is op het geweld van uitsluiten, discrimineren, haten en elimineren.

Peace I leave with youHet is dus goed dat een beweging als Black Lives Matter ook zogenaamd “dissidente stemmen” uit de eigen, zwarte gemeenschap beluistert. Op die manier wordt ze niet de zoveelste beweging in de geschiedenis van de mensheid die eigenlijk het kwaad in stand houdt dat ze dacht te bestrijden omdat ze haar eigen (fysiek en ander) geweld beschouwt als “goed en gerechtvaardigd”. Het boek Virtuous Violence, dat in de eerste aflevering van Why We Hate te zien is op de tafel van Brian Hare, beschrijft dat proces (zie slides). De mogelijkheid van debat in eigen rangen kan exemplarisch zijn voor het streven naar een samenleving waarin de vrede van geweldloos conflict (respectvolle discussies) het uiteindelijk haalt van de opeenvolgende gewelddadige vredes “van deze wereld”.

LINK: DE NARCIST

LINK: GEEN VREDE, MAAR EEN ZWAARD

LINK: MIMETIC THEORY (RENÉ GIRARD) – VIDEO SERIES

Zie vooral, voor wat de laatste link betreft, het beeldmateriaal van chimpansees dat ook aan bod komt in de eerste aflevering van Why We Hate. Scroll naar PART IV – THE ORIGIN AND EVOLUTION OF CULTURAL FACTS EXPLAINED (2 VIDEOS).

P.S. Een reflectie ter illustratie van inzichten uit de eerste aflevering

Atheïsme brengt niets slechts voort. Je kan niets verkeerd doen in de naam van “er is geen god”.

Atheïsme brengt evenwel ook niets goeds voort. Je kan niets goed doen in de naam van “er is geen god”.

Atheïsme is niet immoreel. Het is ook niet moreel. Atheïsme heeft simpelweg geen onmiddellijke morele implicaties. Het is amoreel.

Vandaar dat seculiere regimes hemels kunnen zijn, maar ook de hel op aarde, wat doorheen de geschiedenis al is gebleken.

Wie denkt dat “de bron van het kwaad” ergens concreet te situeren is volledig “buiten” zichzelf – bijvoorbeeld in “godsdiensten” -, en wie denkt dat de eliminatie van die zogenaamde bron op termijn zorgt voor vrede, stapt eigenlijk mee in een proces dat juist het kwaad veroorzaakt.

Om dat proces te vermijden moet elke emancipatorische beweging – zowel van godsdienstige als van niet-godsdienstige aard – bereid zijn tot zelfkritiek. Doet ze dat niet, dan blijft ze blind voor haar eigen vooroordelen en speelt ze in de kaart van tegenstanders die haar die vooroordelen kunnen aanwrijven. In dat geval groeit de maatschappelijke polarisatie.

Een beweging die geen zelfkritiek toelaat en dissidente stemmen onmiddellijk als “verraders” verbant, wordt zelf de belichaming van een intolerantie die ze dacht te bestrijden. Ze wordt een sektarische, gesloten gemeenschap die zich opsluit in een echokamer.

De geschiedenis bewijst echter dat mensen ook de respectvolle discussies van het democratische “geweldloze conflict” aankunnen, waardoor de uitsluitingsmechanismen van totalitaire “gewelddadige vredes” worden vermeden.

 

WHY WE HATE OUT OF HATE INTO HOPE

Van Goede Vrijdag naar Stille Zaterdag in tijden van pandemie

GOEDE VRIJDAG

Bedrog?

Het verhaal over Jezus van Nazareth die sterft aan het kruis, lijkt het verhaal van een mislukking. Het verhaal over zijn verrijzenis, enkele dagen later, beschouwen sommigen dan ook als een frauduleuze opsmuk van zijn teleurgestelde leerlingen. In dat geval hebben de leerlingen van Jezus overigens niet alleen zichzelf bedrogen. Hun zogenaamd “goede nieuws” over Jezus’ opstanding benevelt, in de optiek van de complotdenkers, al tweeduizend jaar lang ook een groot deel van de wereldbevolking.

Naast het verhaal van Jezus’ bondgenoten, krijgen we echter ook het verhaal van zijn tegenstanders. Misschien vinden we daarin wél aanwijzingen voor de ware toedracht van de gebeurtenissen omtrent die zwerver uit Nazareth. In de gekruisigde Jezus zien zijn vijanden alvast het beste bewijs dat hij een bedrieger is. Hun argumentatie oogt onweerlegbaar: als Jezus werkelijk in het bezit was geweest van goddelijke macht, dan was hij ontsnapt aan zijn lijdensweg.

Machtswellust?

Halfdood aan het kruis krijgt Jezus het nogmaals hard te verduren. Omstanders van divers pluimage vuren het ene na het andere spotsalvo op hem af: “Als je werkelijk de goddelijke Messias bent, red dan jezelf!” Maar Jezus ontsnapt niet aan het lijden, en hij sterft een vernederende en gruwelijke folterdood. Zijn tegenstanders schijnen dus gelijk te krijgen over zijn zogenaamd bedrieglijk karakter.

Crowning of Thorns Caravaggio

De eis om de terechtstelling van Jezus had bovendien enigszins nobel geklonken. Zijn tegenstanders hadden namelijk beweerd een oorlog met veel slachtoffers te willen voorkomen. Hun redenering was de volgende. Vanwege zijn populariteit bij het Joodse volk, hadden de Romeinse bezetters Jezus wel eens kunnen beschouwen als de leider van een nakende opstand. Om te vermijden dat de Romeinen vervolgens een groot deel van de Joodse gemeenschap een kopje kleiner zouden maken, had de Joodse hogepriester Kajafas het offer van Jezus voorgesteld. “Het is beter dat één mens sterft en niet onze hele natie ten onder gaat”, had hij geconcludeerd.

Buitenspel

Er is echter een stuitend gebrek aan bewijzen voor de redenering die Kajafas en de zijnen maken. Dat blijkt onder andere uit een dilemma dat ze Jezus voorschotelen in de periode voorafgaand aan zijn arrestatie. Als ze Jezus vragen of de Joden belasting mogen betalen aan de Romeinse keizer, blijkt uit de repliek van Jezus dat hij niet deelneemt aan de wedijver tussen machthebbers en zij die de macht willen overnemen. Hij vereenzelvigt zich hoegenaamd niet met gewelddadige Joodse revolutionairen, noch met wreedaardige Romeinen die het Joodse volk onderdrukken. “Geef aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is”, antwoordt hij. In de beleving van Jezus heeft de dynamiek van een God die liefde is niets te maken met een dwangmatig verlangen naar gewelddadige almacht over de wereld.

Een sociale orde die een concurrerend spiegelbeeld is van de Pax Romana, is niet de vrede waarnaar Jezus streeft. Hij bepleit de mogelijkheid van geweldloos conflict (respectvol en vruchtbaar debat in ieders belang) tegen de gewelddadige vrede van totalitaire regimes. Zijn vrede manifesteert zich anders dan de manier waarop de vrede van deze wereld vaak vorm krijgt. Een leven vanuit waarachtige liefde offert bestaande sociale en culturele structuren niet op om zijn eigen wetten te stellen. In het licht van de liefde die Jezus bezielt, en waarin christenen God zijn gaan herkennen, is de vraag dan ook niet of je voor of tegen belastingen van het actuele regime bent. Die liefde vraagt wel om een relativering en eventuele hervorming van bestaande regels. Komen belastingen ook ten goede aan de zwaksten in de samenleving, of dienen ze juist machthebbers en hun opvolgers? Ook de rustdag van de Joden – de sabbat – beschouwt Jezus bijvoorbeeld niet als een doel op zich, maar heroriënteert hij ten dienste van elke mens en de hele samenleving. “De sabbat is er voor de mens, en niet de mens voor de sabbat”, verduidelijkt hij, wanneer zijn handelingen eigenlijk indruisen tegen de letter van de sabbatswetten. Regels en gebruiken die resulteren in een verstikking van menselijk leven – zowel van het eigen leven als dat van medemensen –, behoeven verandering volgens Jezus.

Op geen enkel moment laat Jezus zich verleiden tot het gebruik van geweld om macht te verwerven. De logica van de liefde waaraan hij zich overgeeft, weigert offers. Ze zet het spel om de macht buitenspel. Ze schenkt leven, ook aan vijanden. Als ze hem komen arresteren, slaat Jezus niet terug. Hij verbiedt zijn volgelingen om naar hun zwaarden te grijpen.

“Ik acht hem volstrekt onschuldig,” luidt het verdict van de Romeinse prefect Pilatus enkele uren later. Pilatus heeft Jezus verhoord. Het is hem duidelijk geworden dat Jezus zijn volgelingen niet oproept tot een gewapende strijd. Jezus beoogt naar eigen zeggen een ander soort leiderschap dan een heerschappij die is gebaseerd op het elimineren van vijanden of zogeheten bedreigingen. De beschuldiging dat Jezus de leider van een gewelddadige opstand dreigt te zijn, is dus vals. Niettemin blijft een hele menigte zijn kruisiging eisen, op aansturen van enkele manipulerende leiders. Om de lieve vrede te bewaren, geeft Pilatus het schreeuwende volk waar het om vraagt.

Volbracht

Tot het einde blijven omstanders Jezus provoceren. Aan het kruis is hij degene over wie wordt geoordeeld en over wie schande wordt gesproken. Tot het einde kiest Jezus echter het pad van de vergeving en geeft hij niet toe aan de verleiding om geweld met geweld te beantwoorden.

Vlak voor hij aan het kruis de geest geeft, zegt Jezus niet toevallig: “Het is volbracht.” Op het moment dat zijn stervensproces is voltooid, volbrengt Jezus inderdaad de liefde die radicaal weigert om geweld met geweld te beantwoorden. Elke poging om hem te verleiden tot de wereld van het geweld wordt dan onmogelijk. De logica van het geweld kan zichzelf echter alleen rechtvaardigen als haar slachtoffers medeplichtig zijn aan het geweld. Wat sterft met Jezus aan het kruis is, met andere woorden, het fundament van het geweld zelf. Ook dat stervensproces is volbracht. Het geweld tegen Jezus en de eis om zijn offer blijken zonder grond.

Jezus heeft expliciet geweigerd om een machtsstrijd te ontketenen waarin zowel vrienden als vijanden het leven zouden laten. De dynamiek van de genadige, geweldloze liefde die leven geeft, zowel aan vrienden als aan vijanden of trouweloze vrienden, is dus niet volbracht in de zin van vernietigd. Ze is juist tot voltooiing gebracht en is bijzonder tastbaar in het (samen)leven van mensen – Romeinen en Joden, soldaten en burgers, vrienden en vijanden – die anders misschien oorlogsslachtoffers waren geworden. De gekruisigde Jezus is, met andere woorden, de paradoxale, levende aanwezigheid van de liefde die leven geeft doordat ze zich onttrekt aan iedere machtsstrijd.

Het verhaal over Jezus die sterft aan het kruis is bijgevolg niet het verhaal van een mislukking. Niet de logica van het geweld triomfeert aan het kruis, wel de paradoxale logica van een barmhartigheid die geen offers wil… en die juist daarom zichzelf geeft tot op het kruis. Jezus’ lijden en zijn “offer tegen het offer” zijn niet het gevolg van een heroïsche machtsstrijd waarin (zelf)offers worden gerechtvaardigd. Ze zijn, integendeel, het gevolg van de weigering van die strijd.

De liefde die zichzelf tot het uiterste geeft in de kruisdood van Jezus vormt een blijvende aanklacht tegen alle rechtvaardigingen voor offers in het spel van de niets of niemand ontziende drang naar eer, genot, macht en bezit. Die liefde – kenbaar in het leven van Jezus, maar ook in tal van andere gedaanten – roept ons telkens weer op tot bekering. Ze roept ons op om een leven waarin eer, genot, macht en bezit verstikkende doelen zijn, meer en meer te keren naar een leven waarin eer, genot, macht en bezit louter gevolgen of middelen zijn van de liefde voor onszelf, voor medemensen, en voor de planeet in haar geheel.

De verrijzenis van Jezus, “op de derde dag”, is niets anders dan de openbaring en beginnende bewustwording van wat zich tijdens de kruisiging heeft afgespeeld: het gekruisigde, vergevende slachtoffer is de concrete belichaming van de levende en leven schenkende liefde. Door, met en in Jezus krijgen we misschien wel de meest expliciete uitnodiging om deelachtig te worden aan de dynamiek van die onverwoestbare – en daarom waarachtig “goddelijke” – liefde. Ze wil ons voorbij onze angsten brengen, en biedt ademruimte aan ons eigen leven en dat van anderen.

Dali Crucifixion II Corpus Hypercubus (1954)

Corona

Het verhaal over de kruisdood van Jezus ontmaskert de excuses voor ons eigen geweld. De rechtvaardigingen voor de offers die we keer op keer eisen om onze wereld te structureren, moeten eraan geloven in Jezus’ stervensuur op Goede Vrijdag. In die zin is Jezus “het Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt.”

Er zijn gelovigen van uiteenlopende gezindten, onder wie soms ook christenen, die in het coronavirus de uitwerking van een transcendente, onontkoombare logica zien. Zij claimen dat God sommige medemensen laat sterven vanwege onze zondigheid. Zij achten die offers noodzakelijk om ons tot inkeer te brengen en de wereld te redden van de totale ondergang. Een seculier equivalent van die logica is bijvoorbeeld een redenering waarbij darwinistische principes worden verabsoluteerd. Een verwijzing naar die principes moet in dat geval de dood van “zwakkeren” rechtvaardigen om zogenaamd “sterkeren” te laten overleven en de wereld, alweer, te behoeden voor de totale ondergang.

Kortom, zowel vanuit gelovige als vanuit ongelovige hoek worden offers soms gerechtvaardigd door te verwijzen naar “krachten waarvan de mens nu eenmaal de willoze speelbal is”. Zulke rechtvaardigingen reproduceren redeneringen zoals die van Kajafas aangaande Jezus’ terechtstelling: “Het is beter dat een offer wordt gebracht en niet onze hele wereld ten onder gaat.”

De liefde die zich belichaamt in Jezus tekent echter verzet aan tegen dat soort ideeën – ook van sommige christenen –, en ontmaskert ze als propagandistische sprookjes. De liefde die geen offers wil, gelooft in de relatieve vrijheid en zelfbeschikking van de mens. Ze gelooft in de menselijke creativiteit. Ze gelooft dat we ons uit dilemma’s kunnen wroeten waarin mensenlevens tegen elkaar worden afgewogen. Weliswaar gaat die onderneming vaak gepaard met mislukkingen en staan we soms wel voor die dilemma’s. Zulke ervaringen nopen alvast tot bescheidenheid over onze mogelijkheden in dit universum. Niettemin kent onze soort successen, ook op medisch vlak. Er zijn wel degelijk ziektes die honderd jaar geleden nog een doodsvonnis waren, maar nu worden overwonnen.

We leggen ons dus niet zomaar neer bij wat de natuur op een bepaald moment beslist. We doen dat tijdens de crisis, veroorzaakt door de corona-pandemie, ook niet. We verzetten ons soms met de moed der wanhoop. Tegelijk merken we hoe de verbondenheid met de zwaksten in onze samenleving ons vaak nieuwe energie geeft. We verdragen vanuit die verbondenheid elk ons eigen lijden, niet omdat we masochistisch van het lijden zelf houden, maar omdat de liefde waaraan we ons overgeven geen offers wil. Dat veroorzaakt af en toe nieuw lijden en verdriet, als we ondanks alle inspanningen toch afscheid moeten nemen van dierbaren. Maar ook dan geven we de liefde niet gemakkelijk op. Die liefde gaat verder, met vallen en opstaan, tegen alle wanhoop en cynisme in, doorheen keiharde realiteit, met vallen… en opstaan.

Ghent Altarpiece Mystic Lamb

STILLE ZATERDAG: EEN PERSOONLIJKE MEDITATIE

Op Stille Zaterdag sta ik stil bij de uitwassen van ons neoliberale model en de slachtoffers die het eist – medemensen, mededieren, medenatuur –, en besef ik meer dan ooit dat ik zelf dat systeem mede in stand houd. Ik kan die manier van leven niet met de vinger wijzen als ik niet tegelijk mezelf met de vinger wijs.

Op Stille Zaterdag sta ik stil bij onderdrukte en gediscrimineerde mensen, bij mensen over wie schande wordt gesproken en die ten prooi vallen aan gemakkelijke oordelen, bij mensen die gemeden worden als de pest en bij mensen die worden gepest.

En ik besef meer dan ooit dat ik zelf niet altijd zo inclusief ben – had ik een vriendschapsverzoek op Facebook niet eens geweigerd omdat de persoon in kwestie een slechte reputatie had of omdat die er afwijkende politieke en levensbeschouwelijke ideeën op nahield?

Op Stille Zaterdag sta ik stil bij narcisten als Donald Trump die zich beter schijnen te wanen dan anderen, en besef ik meer dan ooit dat ik soms heimelijk bij mezelf denk: “Zo verdorven als die man ben ik toch niet.” Ben ik dan niet ziek in hetzelfde bedje als Trump? Iemand als Trump kunnen overladen met alle zonden van de wereld lucht misschien wel eens op, maar het leidt af van het daadwerkelijk aanpakken van de gebreken die ik zelf heb.

Op Stille Zaterdag sta ik stil bij de onverschilligheid van wie niet door het virus wordt geaffecteerd. Wie gezond is, kan gemakkelijk theorieën verkondigen als “groepsimmuniteit kweken door het virus meer zijn gang te laten gaan”… tot die persoon zelf ziek wordt, natuurlijk (of dierbaren van die persoon). Dan smelt de onverschilligheid tegenover mogelijke slachtoffers als sneeuw voor de zon.

Maar nog meer sta ik stil bij mijn eigen onverschilligheid. Het is gemakkelijk om de kansen te zien van deze coronacrisis – tijd om uitgebreider te koken, tijd om te besteden aan werk dat is blijven liggen, tijd om oude vrienden te contacteren – als je zelf niet ziek bent of als je zelf niet dag in dag uit, met alle risico’s van dien, moet zwoegen in ziekenhuizen.

Op Stille Zaterdag sta ik stil bij het gemak waarmee ik onderdeel word van “verontwaardigde” groepen. Ik betoog mij kapot, in opiniestukken of op plaatsen met een massa gelijkgezinden, en steeds enigszins comfortabel en veilig. Tot zover gaat dan mijn heldhaftigheid en openheid. In de lafhartige echokamer van de sociale media laat ik andere stemmen misschien niet eens toe.

Op Stille Zaterdag sta ik stil bij Petrus. Die liet zijn beste vriend Jezus vallen toen een verontwaardigde menigte schande sprak over de gearresteerde Jezus, en toen Jezus het daadwerkelijke slachtoffer werd van het spel van de machtigen.

Op Stille Zaterdag besef ik meer dan ooit dat ik ben zoals die Petrus, en dat ik er af en toe best ootmoedig het zwijgen toe doe.

Guercino_-_St_Peter_Weeping_before_the_Virgin

 

Een Palmzondagmeditatie in tijden van corona

“Sterk als de dood is de liefde.”

Het zijn woorden uit het Hooglied (8, 6), één van de kleinste boeken uit de Hebreeuwse Bijbel. Het is bovendien het enige boek waarin God niet expliciet wordt vermeld.

Als een bundel van rijk geschakeerde, erotische liefdespoëzie, waarin een jonge vrouw het voortouw neemt, kent het Hooglied een navenant rijk geschakeerde interpretatiegeschiedenis. De joodse filosoof Franz Rosenzweig (1886-1929) noemt het boek “Kernbuch der Offenbarung” – het boek dat de essentie van de Bijbelse Godsopenbaring bevat. In ieder geval vertegenwoordigt het Hooglied diepmenselijke ervaringen die van alle tijden zijn. The Beatles schreven ooit “Money can’t buy me love…” Eeuwen geleden zong het Hooglied (8, 7): “Al bood iemand alles wat hij bezit voor de liefde, men zou hem met verachting afwijzen.”

Jaren geleden werd het vers “Sterk als de dood is de liefde” de titel van mijn masterthesis. Een jaar na de voltooiing daarvan, op 30 april 2002, werd een concert opgenomen van de Schola Cantorum Cantate Domino in de Leuvense Abdijkerk Keizersberg. Het betrof een uitvoering van het Requiem van W.A. Mozart (1756-1791). Wijlen E.H. Michaël Ghijs vroeg mij toen om een meditatie te schrijven voor het cd-boekje. Ik was duidelijk nog in de ban van het Hooglied en dat intrigerende vers, want ik schreef onder andere:

“De onverbiddelijke dood maakt geen onderscheid. Geen mens is tegen zijn vernietigende kracht opgewassen. […] Zoals de dood maakt ook de liefde – in de Bijbel gaandeweg erkend als God – geen onderscheid. Maar de uitkomst en toekomst van de liefde zijn anders dan die van de dood. Terwijl de dood alles en allen in dezelfde duisternis en afgrond stort, is de liefde krachtig als een zorgzaam licht dat – paradoxaal genoeg – onderscheid wil maken en zegt: ‘Je mag bestaan en geheeld worden als man, als vrouw, als arme, weduwe en wees…'”

Ik heb die bezinning bij het Hooglied en bij de requiem-tekst herlezen naar aanleiding van Palmzondag en in het licht van de coronapandemie. Het Hooglied spreekt opnieuw, op een nieuwe wijze.

Christ Entry into Jerusalem_Hippolyte_Flandrin_1842

Onze wereld hecht doorgaans veel belang aan sociale status, politieke macht en invloed, rijkdom en meedogenloze sterkte. Het coronavirus niet. Zijn dodelijke angel treft CEO’s met een overvolle agenda even onverwacht als spelende kinderen, werkende mensen zowel als gepensioneerden. Het coronavirus woekert “zonder aanzien des persoons” en hecht geen belang aan wat wij doorgaans zo belangrijk vinden.

Tegelijk kunnen wij ons als mensen inschrijven in een andere dynamiek, die eveneens “zonder aanzien des persoons” waait. De liefde die in het Nieuwe Testament God wordt genoemd, houdt ook geen rekening met status, rijkdom en macht, maar hecht – niet berekenend – gelijkelijk waarde aan eenieder. Ze creëert hoop tegen alle wanhoop in, licht tegen alle duisternis, en ze maakt ons ontvankelijk voor wie wij ten diepste zijn als mensen. De liefde maakt ons ontvankelijk voor onszelf en voor elkaar – voorbij preoccupaties met status, macht, genot en rijkdom. “Wat voor de wereld van geringe afkomst is en onbeduidend, heeft God uitgekozen (1 Kor 1, 28a),” schrijft Paulus.

De liefde maakt vaak moeilijke (niet direct populaire) keuzes. Ze is ook bereid om zich over te geven aan een vermoeiende, allesbehalve automatisch aangename verantwoordelijkheidszin. En ze redt daarmee levens.

Vandaag verwelkomen wij, misschien bewuster dan andere dagen, het licht van die nederige liefde. In het bijzonder doen we dat voor onze kwetsbare en gekwetste medemensen. Et lux perpetua luceat eis – Dat het ondoofbare licht hen moge verlichten.

Het onderstaande luisterfragment – het Introitus uit Mozarts Requiem – is afkomstig van de eerder genoemde live-opname van knapen- en mannenkoor Schola Cantorum Cantate Domino uit Aalst, onder leiding van wijlen E.H. Michaël Ghijs. De solo jongenssopraan is Colin De Pelsmaker: