Vroeger schreef ik ook wel eens een gedicht. Ter gelegenheid van gedichtendag heb ik mijn poëtische aspiraties even uit de kist gehaald. Ze blijken nog altijd springlevend van naïviteit, overdreven dramatiek, vaak uitgemolken clichés, ongegronde Sehnsucht en teen angst. Af en toe getuigen ze ook van een toevallig begenadigd moment, of van ongeremde experimenteerdrift. En dan worden ze toch nog een beetje interessant. Wat voorligt zijn enkele van de gedichten die door anderen goed genoeg bevonden werden om het tot laureaat van een of andere poëzieprijs te schoppen, voorgedragen te worden, of in een gelegenheidsuitgave opgenomen te worden. Ik verzamel ze nu hier, voor wat ze ook maar waard zijn. Misschien is er een toevallige lezer die ze wel kan smaken.
platonische liefde van een half uur en enkele minuten
jij kijkt naar mij
en ik naar jou.
of ik mijn ogen afwenden zou?
“mooi ben jij”
was het antwoord
van mijn ogen-blik.
en geen mens die hoort:
“ja, dat weet ik.”
gehaikud
druppels pletsen o-
pen op het modderpad, maar
ik schrijf nog niet dood.
Les Lyriek
muisje is in de tas
steunend op de vloer
huisje is in de klas
kreunend op de loer
staat hij naast het geknabbelde gaatje
nu spits een neusje wacht op het startsein
staat hij naast het bebabbelde paadje
nu flits een keusje wacht op het geweest-zijn
raas zoeft hij
voorbij
kaas, proeft hij
blij
de oversteek is gewaagd
de overwinning smaakt zoet
de kwajongensstreek is gevraagd
de trilling raakt bloed
toen gelach, tongen, gezangen, “naar huis” weerklonk
want de les was gegeven
toen zag de jongen, gevangen, een muis die al stonk
nodig voor de les Leven
uitgesproken
de telefoon rinkelt
jij weer, zeg ik
ja, zeg jij
je stem stokt
ik slik
nog de telefoon spreekt:
klik
moment
het warme weer
past niet bij dit kil gemoed,
de stralen van de zon
niet bij de leegte
van “geen wolkje aan de lucht”.
zo schijnt het.
maar een mens,
hij brandt een winter
slechts moeizaam op.
om (jou) te vergeten
mijn hand is gegroefd
van allerlei kwalen
die ik niet bedwong.
zij kruisen in schets
schrijfsels en papier
als krassen van raven
lachend om te mooie lucht.
‘t smaakt mij bitter, wrang
en gewoon: ‘k drink reeds lang,
zo wil het gerucht.
geen gerecht wil het staven,
nee, geen twijfels hier.
oordeel “scherp niet flets”
dat ik niet genoeg wrong
om jou te verdwalen:
ja, ik ben diep bedroefd.
te Val
sprong
over de val
glijdend van euvel
vallen in een dal
waar trappelend overeind gekomen
reeds wegzinkt in een moeras van bomen
struikel
in de strik
van een boom
gedraaid in struiken verstrikt
en schichtig voort-spartelend al loom
sluipt de slaap voor angstige blik:
de vogel vliegt
nooit meer nu
de slang haar prooi wiegt.
spiegelbeeld
mijn ware ik: wie ik wil zijn
taalfout
schets van een spiegel
rand van een scherf
gebroken in splinters
groeipijn
maar het staat en staart
ik wil bloeden
ik wil kerven
ik wil voelen
leven lopen
maar het staat en staart,
een overkant van wijd rivieren,
rijtlijn van een horizon;
papier tussen hemel en aarde
rust
wit
onrust
ware ik wie ik wil zijn
ik was dichter al ongeschreven